ECLI:NL:GHAMS:2019:4794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-001234-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal van een auto door middel van braak met een niet-conforme intentie van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor poging tot diefstal. De tenlastelegging betrof het breken van een ruit van een Volkswagen Up in Amsterdam op 17 februari 2018, met de intentie om de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting heeft de verdediging betoogd dat de verdachte enkel in de auto wilde slapen vanwege de kou, en dat er geen sprake was van diefstal. Het hof heeft echter vastgesteld dat de intentie van de verdachte niet voldoende was geconcretiseerd en dat de feiten en omstandigheden, zoals het inslaan van de ruit en het aantreffen van de verdachte in de auto, wijzen op een poging tot diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. De straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, gezien de opgelegde ISD-maatregel aan de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001234-18
datum uitspraak: 18 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701286-18 en 23-001198-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 februari 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen (een) goed(eren) van zijn gading geheel of ten dele toebehorend een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die/dat goed(eren) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak/verbreking, een ruit van een Volkswagen Up, kenteken [kenteken] heeft verbroken;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een Volkswagen Up, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsoverweging, kwalificatie en beslissing komt dat de politierechter.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit nu niet bewezen kan worden dat de verdachte daadwerkelijk het oogmerk heeft gehad zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:367 stelt de verdediging dat de intentie van de verdachte centraal staat bij de vraag of al dan niet sprake is van diefstal. In dit geval was de intentie van de verdachte nimmer gericht op diefstal maar slechts op het slapen in de auto vanwege de kou. Daartoe heeft de verdachte tevens de verwarming in de auto aan willen zetten.
Allereerst merkt het hof op dat uit de door de verdediging geciteerde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de intentie van de verdachte, waaruit moet volgen dat diefstal niet is beoogd, voldoende moet worden geconcretiseerd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Bovendien komt de door de verdediging geschetste intentie van de verdachte, slapen in een verwarmde auto, niet overeen met de overige feiten en omstandigheden zoals tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. Zo is het een feit van algemene bekendheid dat de verwarming in een auto pas gaat functioneren op het moment dat de motor daadwerkelijk draait. In dit geval was geen sprake van een draaiende motor. De door de raadsman bepleite reden dat de verdachte vanwege het feit dat de sleutel zich in de auto bevond een [naam] auto uitzocht mist feitelijke grondslag nu de verdachte dit desgevraagd ontkende. Bovendien had de verdachte de ruit (aan de bestuurderskant) van de auto ingeslagen wat het binnenhouden van warmte in de auto aanzienlijk bemoeilijkt nog daargelaten dat hij op de bestuurdersstoel zat waarop ook de scherven van de ingeslagen ruit lagen. Een en ander duidt naar het oordeel van het hof op iets anders dan het zich aldus klaarmaken voor het doorbrengen van de nacht in de beschutting van een verwarmde of te verwarmen auto. Daarnaast is de verdachte met een bebloede hand in de auto aangetroffen en zijn bloedsporen op het dashboardkastje aangetroffen. Tot slot heeft een getuige verklaard dat de verdachte druk bezig was in de auto en overduidelijk in de auto aan het rommelen (het hof begrijpt: rondkijken of zich daar iets van zijn gading bevond) was.
Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer en acht de primair ten laste gelegde poging diefstal met braak bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen van zijn gading toebehorend aan een ander dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die goederen te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak van een ruit van een Volkswagen Up, kenteken [kenteken].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, te weten zes weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot diefstal met braak. Hij heeft hierbij een ruit van een auto ingeslagen. De verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Feiten als onderhavige veroorzaken materiële schade en brengen overlast voor gedupeerde met zich mee. Bovendien draagt het bij aan in de maatschappij levende gevoelens van onrust over de veiligheid van goederen.
Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tot slot houdt het hof er rekening mee, dat uit door de raadsman ter terechtzitting overlegde stukken blijkt, dat inmiddels de ISD-maatregel aan de verdachte is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Amsterdam van 11 november 2016 opgelegde voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van één (1) week met een proeftijd van twee (2) jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Zowel het openbaar ministerie als de raadsman hebben ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging, nu inmiddels de ISD-maatregel aan de verdachte is opgelegd en een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van één week na deze termijn van twee jaar niet wenselijk wordt geacht.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman wijst het hof de vordering tot tenuitvoerlegging af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Amsterdam van 11 november 2016, parketnummer 23-001198-16, voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2019.
=========================================================================
[…]