In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Heemskerk, was beschuldigd van witwassen. De tenlastelegging betrof de contante betaling van € 20.500 voor de aankoop van een auto op 5 februari 2014, waarvan de herkomst vermoedelijk uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank had eerder een geldboete opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 oktober 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij het geld had verdiend met zijn bedrijf en dat hij de auto had gefinancierd met de opbrengst van een eerdere auto. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet concreet, eenduidig of verifieerbaar was. Er was onvoldoende bewijs dat het geld legaal was verkregen, en de verdachte had geen overtuigende verklaring gegeven voor de herkomst van het geld.
Het hof concludeerde dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was en dat de verdachte had geprobeerd inkomsten uit misdrijf te verbergen. De verdachte werd schuldig bevonden aan witwassen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 50 uren en de verbeurdverklaring van de auto. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoonlijke situatie van de verdachte.