ECLI:NL:GHAMS:2019:4790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-000130-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Varen in Natura 2000 gebied zonder VMS en AIS

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een beroepsvisser, werd beschuldigd van het opzettelijk vissen in een Natura 2000-gebied zonder de vereiste volg- en registratiesystemen (VMS en AIS) operationeel te hebben. De tenlastelegging omvatte drie feiten die zich in april 2016 op de Noordzee hebben afgespeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 en de controleverordening EU 1224/2009 heeft gedragen door niet te voldoen aan de wettelijke eisen voor het vissen in beschermde gebieden. De verdachte voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de verboden gebieden, maar het hof oordeelde dat de grenzen duidelijk waren aangegeven en dat de verdachte als ervaren visser bekend moest zijn met de regelgeving. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, te vervangen door hechtenis bij niet-betaling. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000130-18
datum uitspraak: 18 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 81-255451-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 april 2016, in elk geval in 2016, op de Noordzee, al dan niet opzettelijk, met een (vissers)schip, HD-3, genaamd [schip], zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied en/of gedeelten daarvan, immers had verdachte toen aldaar niet een volg- en registratiesysteem operationeel en/of was het op het vaartuig aanwezige vistuig niet zodanig verpakt dat dadelijk gebruik niet mogelijk was, terwijl hij, met genoemd schip, zich bevond in en/of nabij de positie [locatie 1] Noorderbreedte en [locatie 2] Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied Petten Zone 1 in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 1 en/of 2 "Toegangbeperkend Besluit Noordzeekustzone zones I t/m III";
2.
hij, op of omstreeks 4 april 2016 en/of 5 april 2016, in elk geval in 2016, op de Noordzee, al dan niet opzettelijk, met een (vissers)schip, HD-3, genaamd [schip], in strijd heeft gehandeld met artikel 9, tweede en zesde lid, van de controleverordening EU 1224/2009, immers heeft hij, verdachte, niet gezorgd dat dat vissersvaartuig (met een lengte van 12 m over alles of meer) een volledig functionerend toestel aan boord had waarmee dat vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kon worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens (VMS);
3.
hij, op of omstreeks 5 april 2016, in elk geval in 2016, op de Noordzee, al dan niet opzettelijk, met een (vissers)schip, HD-3, genaamd [schip], in strijd heeft gehandeld met artikel 10, eerste lid, van de controleverordening EU 1224/2009, immers heeft hij, verdachte, dat vissersvaartuig (met een lengte over alles van meer dan 15 m) niet uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (AIS) dat beantwoordde aan de prestatienormen van de Internationale Maritieme Organisatie overeenkomstig hoofdstuk V, voorschrift 19, sectie 2.4.5, van het Solas-verdrag van 1974, en/of niet ervoor gezorgd dat dat systeem operationeel bleef.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 5 april 2016, op de Noordzee, opzettelijk met een vissersschip, HD-3, genaamd [schip], zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied, immers had verdachte toen aldaar niet een volg- en registratiesysteem operationeel en was het op het vaartuig aanwezige vistuig niet zodanig verpakt dat dadelijk gebruik niet mogelijk was, terwijl hij, met genoemd schip, zich bevond in de positie [locatie 1] Noorderbreedte en [locatie 2] Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied Petten Zone 1 in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 2 "Toegangbeperkend Besluit Noordzeekustzone zones I t/m III";
2.
hij, op 4 april 2016 en 5 april 2016, op de Noordzee, opzettelijk, met een vissersschip, HD-3, genaamd [schip], in strijd heeft gehandeld met artikel 9, tweede en zesde lid, van de Controleverordening EU 1224/2009, immers heeft hij, verdachte, niet gezorgd dat dat vissersvaartuig (met een lengte van 12 m over alles of meer) een volledig functionerend toestel aan boord had waarmee dat vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kon worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens (VMS);
3.
hij, op 5 april 2016op de Noordzee, met een schip, HD-3, genaamd [schip], in strijd heeft gehandeld met artikel 10, eerste lid, van de Controleverordening EU 1224/2009, immers heeft hij, verdachte, niet ervoor gezorgd dat een automatisch identificatiesysteem (AIS) dat beantwoordde aan de prestatienormen van de Internationale Maritieme Organisatie overeenkomstig hoofdstuk V, voorschrift 19, sectie 2.4.5, van het Solas-verdrag van 1974, operationeel bleef.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 20, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, verzocht hem te ontslaan van alle rechtsvervolging voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde in verband met afwezigheid van alle schuld. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de geldende wet- en regelgeving onduidelijk was. Zo was niet duidelijk in welke gebieden vissen wel was toegestaan en waar het verboden was. Toen hij anderen ook daar zag vissen, is hij hen gevolgd.
De advocaat-generaal heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een verontschuldigbare rechtsdwaling. De grenzen van het gebied waar vissen was toegestaan dan wel verboden, waren duidelijk aangegeven en moeten voor de verdachte kenbaar zijn geweest.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de gebieden waar hij niet mocht vissen. De verdachte is beroepsvisser en vaart al langer in het desbetreffende gebied. Dat hij het VMS en het AIS had uitgeschakeld wijst erop dat hij zijn positie voor de controlerende autoriteiten wilde verbergen. Het beroep wordt verworpen.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte (na wijziging tenlastelegging) voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 3.000,00, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gevist in een gebied waar vissen was verboden. Het doel van het verbod is om het natuurgebied te laten herstellen en op die manier uitvoering te geven aan Europees natuurbeleid, waarmee bovendien een goede visstand in de toekomst wordt gesteund. De verdachte heeft het VMS en het AIS systeem uitgeschakeld, kennelijk met het doel om te voorkomen dat de autoriteiten op de hoogte zouden raken dat hij viste in het verboden gebied. Dit zijn ernstige feiten. Het hof acht de door de advocaat-generaal geëiste straf gelet op de ernst van de feiten een juist uitgangspunt maar zal rekening houden met de kosten die de verdachte heeft moeten maken voor zijn aanwezigheid bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep en derhalve een lagere geldboete opleggen.
Het hof acht, alles afwegend, een (totale) geldboete ter hoogte van € 2.000,00, te verdelen over de verschillende feiten als onderstaand weergegeven, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9 en 10 Verordening (EG) nr. 1224/2009, de artikelen 23, 24, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998, de artikelen 1 en 2 van het Toegangbeperkend Besluit Noordzeekustzone zones I t/m III, de artikelen 102, 103 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, de artikelen 3 en 4 Reglement zee- en kustvisserij 1977 en artikel 3a Visserijwet 1963.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M.L Leenaers en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2019.