Over de gang van zaken met betrekking tot de pogingen van de raadsman als zodanig in eerste aanleg in de zaak van de verdachte op te treden, kan uit het dossier (inclusief de daarin later gevoegde, door de raadsman in hoger beroep ingebrachte, stukken) het volgende worden afgeleid.
Op 25 april 2018 heeft de raadsman aan het openbaar ministerie bericht dat zijn cliënt op 20 april 2018 was aangehouden en de dag daarna als verdachte van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet was gehoord, dat hij (de raadsman) verzocht om kennisneming van de stukken op de voet van artikel 30 lid 1 Sv en dat hij zich stelde als de raadsman van de verdachte met het verzoek van de ontwikkelingen in de zaak op de hoogte te worden gehouden. In de brief van de raadsman is het desbetreffende “pv-nummer” (2018078972) vermeld. Dit pv-nummer heeft de raadsman ook in latere correspondentie vermeld.
In reactie hierop is namens de officier van justitie, onder vermelding van “30Sv_2018078972_[verdachte]”, aan de raadsman op 26 april 2018 bericht dat uit “een eerste inventarisatie” was gebleken dat de door de raadsman gevraagde stukken niet op zijn/haar parket aanwezig waren en dat hij/zij contact zou opnemen met de politie en de raadsman nader zou informeren over zijn/haar beslissing op het verzoek. Twee emailberichten van 22 mei 2018 van het “AP Amsterdam” (hof: arrondissementsparket Amsterdam) aan de raadsman houden in dat hij, zoals hij had gevraagd, de stukken kreeg van de zaak tegen de verdachte met proces-verbaalnummer 2018078972. In de desbetreffende emailberichten wordt geen parketnummer genoemd.
Een emailbericht van 2 mei 2019 van een medewerker van het kantoor van de raadsman aan de rechtbank houdt in dat de raadsman sinds april 2018 niets meer had vernomen van het openbaar ministerie en dat telefonisch contact met het arrondissementsparket had geleerd dat in de zaak van de verdachte inmiddels vonnis was gewezen op 13 december 2018.
De raadsman heeft, eveneens op 2 mei 2019, aan de griffie van de rechtbank een zogeheten stelbrief gestuurd én een brief waarin hij een machtiging verstrekte tot het instellen van hoger beroep in de onderhavige zaak. Op 7 mei 2019 heeft de raadsman opnieuw een machtiging tot het instellen van hoger beroep en een stelbrief gestuurd, met in laatstgenoemde stelbrief de mededeling dat het eerder aan hem telefonisch doorgegeven (en in zijn stelbrief van 2 mei 2019 genoemde) parketnummer niet juist was en dat hij inmiddels beschikte over het juiste parketnummer (13/135662-18).
Op 7 mei 2019 is de akte instellen hoger beroep opgemaakt.