ECLI:NL:GHAMS:2019:4762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
23-002381-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en verduistering door een werknemer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor diefstal en verduistering. De tenlastelegging omvatte diefstal van kratten frisdrank en verduistering van geldbedragen die de verdachte als medewerker van een winkel onder zich had. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 10 juni 2013 in Hilversum drie kratten frisdrank heeft gestolen en in de periode van 24 april 2013 tot en met 1 mei 2013 in Amsterdam een totaalbedrag van 30 euro heeft verduisterd. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een voorwaardelijke werkstraf op van 40 uren en 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lange tijdsverloop sinds de feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benodigde stukken ontbraken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002381-19
datum uitspraak: 21 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-689215-14 en 13-864251-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2013 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer krat(ten) (fris)drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 april 2013 tot en met 01 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en)(in totaal; 30 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan winkelbedrijf [winkel] (filiaal [filiaal]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker (vakkenvuller), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 juni 2013 te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie kratten frisdrank, toebehorende aan [slachtoffer];
2.
hij in de periode van 24 april 2013 tot en met 1 mei 2013 te Amsterdam, telkens opzettelijk een geldbedrag, in totaal 30 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel] (filiaal [filiaal]), en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als medewerker (vakkenvuller), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen jeugddetentie waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde toezicht en leiding van de William Schrikker Stichting namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren met een proeftijd van twee jaren, gelet op het zeer lange tijdsverloop sinds het plegen van de delicten. Tevens geven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte daartoe aanleiding. Hij heeft na vijf jaren in Turkije doorgebracht te hebben en aldaar zijn dienstplicht te hebben vervuld, zijn leven hier helemaal alleen weer op de rit gekregen, door middel van het vinden van werk en een woning. Hij is nadien ook niet meer met justitie in aanraking gekomen. Het gaat goed met hem.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een drietal kratten frisdrankflesjes. Diefstal is een ergerlijk feit, dat in het algemeen naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij de [winkel] onder zich had. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van zijn (voormalig) werkgever en heeft hij het vertrouwen dat deze in hem mocht stellen op ernstige wijze geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 november 2019 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Nu deze veroordelingen echter dateren van langer dan vijf jaren geleden, zal het hof deze buiten beschouwing laten bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof acht, net als de advocaat-generaal en de verdediging, gezien het lange tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de, ten aanzien van de bij dat vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2012, parketnummer 13-864251-12, voorwaardelijk opgelegde werkstraf, nu zich in het dossier een e-mailbericht bevindt van de Afdeling Intake van dit hof van 25 juli 2019 waaruit blijkt dat de stukken ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging ontbreken en dat deze stukken ook niet meer aanwezig zijn bij de Afdeling Executie van de rechtbank.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-864251-12.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven, en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2019.
Mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.