ECLI:NL:GHAMS:2019:4760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
23-000573-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing met geweld in vereniging

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld door de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam voor diefstal met (bedreiging van) geweld. De zaak is behandeld op 5 december 2019 door het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van afpersing gepleegd op 21 december 2017 te Diemen, waarbij hij samen met anderen een telefoon, rugtas en geld had weggenomen van twee benadeelden, met geweld en bedreiging. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 25 juli en 21 november 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met de vereiste mate van zekerheid schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde diefstal met geweld, en heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing door de benadeelde te bedreigen met een mes en hem te dwingen tot afgifte van zijn spullen. De verdachte is als first-offender aangemerkt en het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De opgelegde straf bestaat uit een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en hulpverlening. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €973,45, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000573-19
datum uitspraak: 5 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-160746-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2019 en 21 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof ter terechtzitting van 21 november 2019 toegelaten wijziging, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (Samsung A3) en/of een rugtas (met inhoud) en/of 40 euro en/of 560 euro en/of (een) portemonnee('s), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door - die [benadeelde 2] een duw te geven en/of (vervolgens) - die [benadeelde 2] op de grond te gooien en/of (vervolgens) - die [benadeelde 2] te omsluiten en/of (vervolgens) - op die [benadeelde 2] in te trappen en/of (vervolgens) - achter die [benadeelde 1] aan te rennen en/of (vervolgens) - een mes te tonen en/of te richten op die [benadeelde 1];
en
dat verdachte op 21 december 2017 te Diemen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een telefoon en/of een rugtas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [benadeelde 1], althans in ieder geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) door: - achter die [benadeelde 1] aan te rennen en/of - een mes te tonen aan en/of te richten op die [benadeelde 1] en/of - tegen die [benadeelde 1] te zeggen: "Al je spullen, geef, geef".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en beslissing komt dan de kinderrechter.

Vrijspraak

Diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
een diefstal met (bedreiging van) geweld al dan niet in vereniging,zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte in die zin is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het - na de wijziging van de tenlastelegging - onder het cumulatief toegevoegde alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat verdachte op 21 december 2017 te Diemen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, een telefoon en een rugtas, toebehorende aan die [benadeelde 1], door:
- achter die [benadeelde 1] aan te rennen en
- een mes te tonen aan en te richten op die [benadeelde 1] en
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen: "Al je spullen, geef, geef".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De verdachte was weliswaar die avond samen met de medeverdachte, maar voor de bewezenverklaarde afpersing kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking zoals voor medeplegen is vereist.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg oorspronkelijk tenlastegelegde diefstal met (bedreiging van) geweld tezamen en in vereniging gepleegd veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- het hebben van een adequate dagbesteding, continuering hulpverlening vanuit het PIT, meewerken aan hulpverlening, ook als dat inhoudt het wonen in Orthopedagogisch Centrum Middelveld, meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) en toezicht en begeleiding door JBRA.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het oorspronkelijk tenlastegelegde en het - na de wijziging van de tenlastelegging - cumulatief toegevoegde alternatief zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019.
Door [naam 1], gezinsmanager bij JBRA, is ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019 naar voren gebracht dat de hulpverlening ten aanzien van de verdachte volledig is gestagneerd, dit terwijl de verdachte een kwetsbare jongen is en extra ondersteuning nodig heeft om wat van zijn leven te maken. In een vrijwillig kader haakt hij af. Daarbij dient eveneens een plan te worden opgezet met betrekking tot begeleid wonen. Er is momenteel plek voor hem in het Orthopedagogisch Centrum Middelveld te Zuidoost, maar die plaats in Zuidoost wordt door de moeder en de verdachte afgewezen.
Door [naam 2], zittingsvertegenwoordiger bij de Raad, is ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019 naar voren gebracht dat de verdachte in eerste instantie wel gemotiveerd was om mee te werken aan de hulpverlening die hem aangeboden werd, maar toen het moeilijk voor hem werd, is hij afgehaakt. De Raad blijft bij zijn advies zoals verwoord in het rapport van 16 november 2018 en adviseert om in geval van strafoplegging aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden – kort gezegd – het vinden van een dagbesteding en meewerken aan de hulpverlening van R&B en IFA/Spirit, ook als dat inhoudt begeleid wonen, met toezicht en begeleiding door JBRA.
De verdediging heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf gesteld dat de door de kinderrechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf flink gematigd dient te worden. Aan de mededader is een veel lagere straf opgelegd dan nu wordt geëist terwijl de rol van de verdachte aanzienlijk kleiner was ten tijde van het delict, dan die van de mededader.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019 verklaard dat hij nog steeds niet naar school gaat en geen dagbesteding heeft. Hij wil binnenkort starten met werken in het installatiebedrijf (meterkasten) van zijn broer die daartoe ook zijn opleiding zal betalen. Tevens heeft hij recent een sollicitatiegesprek gehad bij het [winkel], alwaar hij heeft aangegeven voor 30 uur in de week beschikbaar te zijn. Hij staat open voor hulpverlening, maar ziet geen noodzaak tot begeleid wonen nu hij zich gaat inschrijven op het adres van de toekomstige woning van zijn broer. Daarnaast wil hij zeker niet naar het Orthopedagogisch Centrum Middelveld locatie Zuidoost, nu Zuidoost een risicovolle omgeving voor hem is.
De moeder van de verdachte onderschrijft hetgeen de verdachte heeft verklaard omtrent het begeleid wonen. Tevens voegt zij daar nog aan toe dat de verdachte een hele zware tijd heeft gehad doordat hij in Zuidoost in elkaar is geslagen door een zestal jongens. Een woning in Zuidoost ziet zij derhalve niet zitten voor haar zoon. Er was bovendien afgesproken dat haar zoon op de locatie Comeniusplein in het centrum zou worden geplaatst.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van [benadeelde 1], door hem achterna te rennen, te bedreigen met een mes en hem daarmee tot afgifte van zijn spullen te dwingen. De verdachte heeft door te handelen zoals is bewezen verklaard inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van die [benadeelde 1] en hem gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd.
De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als het onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Feiten als het onderhavige brengen in de regel ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 november 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof zal de verdachte dan ook als een zogeheten first-offender beschouwen.
Het hof heeft voor het bepalen van de duur van de op te leggen taakstraf acht geslagen op de straf die bij een afpersing pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-afspraken jeugd. Deze oriëntatiepunten rechtvaardigen in beginsel een taakstraf van 60 uren. Nu bij de bewezenverklaarde afpersing sprake is van de strafverzwarende omstandigheid ‘bedreiging met een wapen’, acht het hof een taakstraf van 80 uren passend en geboden. Het hof zal echter de helft hiervan, te weten 40 uren, voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten. Het hof acht het met het oog op het voorkomen van recidive voorts van belang dat de verdachte hulp en begeleiding blijft krijgen bij het op orde krijgen van zijn leven, ondanks dat de hulpverlening die reeds is ingezet tot onvoldoende resultaat heeft geleid. Daartoe zal het hof bij het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden stellen met toezicht en begeleiding door JBRA, als door de deskundigen ter terechtzitting geadviseerd.
Anders dan JBRA acht het hof het met betrekking tot het begeleid wonen echter niet wenselijk, en zelfs contraproductief, als de verdachte in Zuidoost zou worden geplaatst, nu deze omgeving gezien zijn belaste verleden geen positieve bijdrage zal leveren aan zijn ontwikkeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, van in totaal € 1.600,60.
De vergoeding bestaat uit een immaterieel deel groot € 650,00 en een bedrag ter hoogte van € 950,00 aan materiële schade.
De materiële schade is, als volgt opgebouwd:
- telefoon € 480,00;
- telefoonhoesje € 15,00;
- rugzak € 159,00;
- cashgeld € 40,00
- nieuwe ID-kaart € 75,75
- drietal parfumflesjes van in totaal € 180,85.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een (totaal) bedrag van € 973,45, waarvan € 473,45 materiele schade (bestaande uit de door de kinderrechter vastgestelde kosten: telefoon € 300,00, telefoonhoesje € 15,00, rugzak € 90,00, cashgeld € 40,00 en de nieuwe ID-kaart € 28,45) en € 500,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de materiele schade, conform de kinderrechter, tot een bedrag ter hoogte van € 473,45 en toewijzing van de gehele verzochte immateriële schade, te weten € 650,00. In totaal een bedrag van € 1123,45, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder de vervangende jeugddetentie.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu hij een integrale vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat in geval van een bewezenverklaring de vordering dient te worden afgewezen omdat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Gezien de beperkte rol van de verdachte in het geheel dient de vordering ten aanzien van de immateriële schade te worden gematigd.
Tot slot dient er geen schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het conform de kinderrechter toegewezen bedrag voor de materiële schade. Voor wat betreft de immateriële schade vergoeding sluit het hof, gelet op de gehele gang van zaken die avond en anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, aan bij de beslissing daaromtrent van de kinderrechter.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het oorspronkelijk tenlastegelegde
(diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging)heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het – na de wijziging van de tenlastelegging - onder het cumulatief toegevoegde alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan het vinden van een dagbesteding en de begeleiding en hulpverlening door IFA/Spirit, ook als dat inhoudt het wonen in Orthopedagogisch Centrum Middelveld,
locatie centrum, of een vergelijkbare instelling niet zijnde locatie Zuidoost
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 973,45 (negenhonderddrieënzeventig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 473,45 (vierhonderddrieënzeventig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder het cumulatief toegevoegde alternatief bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 973,45 (negenhonderddrieënzeventig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 473,45 (vierhonderddrieënzeventig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor het totale schadebedrag op 21 december 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2019.
Mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]