ECLI:NL:GHAMS:2019:475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
23-002142-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van opgelegde straf en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2018. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor een geweldsfeit en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had een zwaardere straf gevorderd, maar het hof oordeelde dat de verdachte al onder behandeling was en dat de bijzondere voorwaarden niet meer nodig waren. Het hof heeft de ernst van de mishandeling, waarbij het slachtoffer bewusteloos raakte, meegewogen in de beslissing. De verdachte heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 85,09 toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding bevestigd, met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.R. Cox, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002142-18
datum uitspraak: 4 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-166703-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met de bijzondere voorwaarden van een meld- en behandelplicht bij Reclassering Inforsa, alsmede een behandelverplichting bij een psycholoog.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis waarvan voorwaardelijk 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht en daartoe verwezen naar het advies in een reclasseringsrapport van 19 augustus 2017, welk rapport in een andere zaak van de verdachte is opgemaakt. Het hof acht toepassing van het adolescentenrecht evenwel niet aangewezen, nu niet is gebleken van duidelijke pedagogische strafdoelen en de verdachte al zelfstandig een behandeling ondergaat en heeft ondergaan.
De verdediging heeft voorts het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf bepleit. De verdediging heeft ook verzocht om de door de politierechter opgelegde bijzondere voorwaarden te laten vervallen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte klaar is met zijn, op eigen initiatief gevolgde, behandeling bij de psycholoog en thans onder behandeling is bij een orthopedagoog in verband met zijn ADD. De verdachte volgt een opleiding, heeft werk en heeft zijn alcoholgebruik aanzienlijk geminderd en onder controle.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer te slaan. Dit was een zodanige klap, dat het slachtoffer daardoor korte tijd bewusteloos is geraakt en een stukje van zijn tand is kwijtgeraakt. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsfeit.
Het hof is van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf en acht de door de politierechter opgelegde, deels voorwaardelijke, taakstraf een passende sanctie. Het hof ziet, met de advocaat-generaal, in hetgeen door de verdediging is aangevoerd aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden te verbinden. Wel acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde proeftijd voor de duur van 2 jaren aangewezen, teneinde de verdachte gedurende een langere periode te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gecombineerde taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 85,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 85,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 85,09 (vijfentachtig euro en negen cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 85,09 (vijfentachtig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 september 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. J.D.L. Nuis en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2019.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]