ECLI:NL:GHAMS:2019:4748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
23-004150-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake overtreding taxivervoer voorschriften

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1967, werd beschuldigd van het verrichten van taxivervoer zonder dat zijn voertuig was goedgekeurd als taxi, zoals vereist door de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. De tenlastelegging betrof een incident op 8 juni 2017, waarbij de verdachte met een auto op de IJpromenade in Amsterdam taxivervoer heeft verricht zonder de benodigde goedkeuring in het kentekenregister.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 december 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de werkzaamheden van de verdachte niet als taxivervoer kunnen worden aangemerkt, omdat hij ook andere diensten verleent als personal assistant. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk taxivervoer heeft verricht, aangezien hij tegen betaling personen vervoerde. Het hof stelde vast dat de verdachte niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen en dat zijn verweer over contractvervoer niet opging.

Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de economische politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 76 van het Besluit personenvervoer 2000. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte, gezien zijn ervaring als taxichauffeur, zich bewust had moeten zijn van de geldende regels en dat zijn handelen schade toebrengt aan legale taxibedrijven. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004150-18
datum uitspraak: 20 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-076653-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vervoerder, met een auto, voorzien van het kenteken [kenteken], taxivervoer of openbaar vervoer met een auto heeft verricht op de IJpromenade, terwijl in het kentekenregister de vermelding ontbrak dat het voertuig was goedgekeurd als taxi.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.
Bespreking bewijsverweren
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De werkzaamheden van de verdachte kunnen niet worden aangemerkt als taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) en het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit), zodat hij niet hoeft te voldoen aan de eisen die uit het Besluit voortvloeien, waaronder de eis dat in het kentekenregister staat vermeld dat het voertuig is goedgekeurd als taxi. De verdachte verricht, behalve personenvervoer, uiteenlopende werkzaamheden en diensten als personal assistant (zoals het uitlaten van honden, het ophalen van lunchbestellingen en het verzorgen van rondleidingen). De Wet is daarop niet van toepassing. Daarbij is relevant dat het gedeelte van de werkzaamheden van de verdachte dat ziet op personenvervoer volledig bestaat uit het verrichten van contractvervoer. Indien het hof van oordeel is dat de werkzaamheden van de verdachte wel onder de definitie van taxivervoer en de ratio van de Wet vallen, dan heeft te gelden dat de uitzonderingsbepaling van artikel 2 onder l van het Besluit (vervoer voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers) van toepassing is, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij werkt voor het [bedrijf 1], dat tussen hem en [bedrijf 1] sprake is van een contract en dat [bedrijf 1] opdrachten aanneemt van [bedrijf 2]. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de verdediging een brief van [bedrijf 2] van 2 april 2016 overgelegd aan het hof.
Het hof stelt voorop dat het verboden is taxivervoer of openbaar vervoer met een auto te verrichten indien in het kentekenregister de vermelding ontbreekt dat het voertuig is goedgekeurd als taxi (artikel 76, eerste lid, van het Besluit) en dat onder “taxivervoer” wordt verstaan personenvervoer per auto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer (artikel 1 van de Wet).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Op 8 juni 2017 waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de IJpromenade te Amsterdam belast met Handhaving en Toezicht op de Wet personenvervoer 2000. Zij zagen een personenauto, van het merk Mercedes, kleur zwart en voorzien van kenteken [kenteken], waarin op de achterbank van de personenauto twee personen zaten. Zij zagen dat de personenauto tot stilstand kwam op genoemde locatie en dat vanaf de achterzijde twee personen uitstapten. Verbalisant [verbalisant 2] vroeg aan de passagiers hoe de rit tot stand was gekomen. Een van de passagiers zei dat zij van het bedrijf [bedrijf 2] waren en dat zij de chauffeur (
het hof begrijpt steeds: de verdachte) bellen als zij vervoer nodig hebben. Zij worden dan opgehaald en weggebracht. De chauffeur stuurt daarvoor een factuur; er wordt dus betaald voor de gereden ritten. Verbalisant [verbalisant 1] vorderde het kentekenbewijs van de auto. De chauffeur overhandigde het kentekenbewijs en zag dat voornoemde personenauto niet taxi gekeurd was (een proces-verbaal met nummer PL1300-2017120292-1 van 9 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (geen doorgenummerde pagina’s)).
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte personen heeft vervoerd per auto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer, nu hij middels het sturen van een factuur geld in rekening bracht voor de gereden ritten. Dat de verdachte een factuur stuurt en er geen directe betaling wordt gedaan bij het einde van het vervoer maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof is daarom sprake van taxivervoer in de zin van de Wet. Dit betekent dat op de verdachte de verplichting rustte zijn voertuig te laten keuren als taxi en dit te laten blijken uit het kentekenregister. Aan deze verplichting heeft de verdachte niet voldaan. De enkele omstandigheid dat de verdachte náást personenvervoer tegen betaling nog diverse andere werkzaamheden verrichtte, laat het bestaan (en de schending) van voorgaande verplichting onverlet.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat in het geval van het aanbieden van contractvervoer deze verplichting niet geldt, wordt het verweer verworpen, omdat contractvervoer – zo daar al sprake van was – de vervoerder niet ontslaat van de verplichting tot keuring van het voertuig en vermelding van goedkeuring als taxi in het kentekenregister. Artikel 2 onder l van het Besluit is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, niet op de verdachte van toepassing. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een zelfstandige is zonder personeel (ZZP), terwijl voornoemd artikel, voor zover relevant, betrekking heeft op vervoer met auto’s (voor eigen rekening en risico) verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers.
De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2017 te Amsterdam als vervoerder, met een auto, voorzien van het kenteken [kenteken], taxivervoer heeft verricht op de IJpromenade, terwijl in het kentekenregister de vermelding ontbrak dat het voertuig was goedgekeurd als taxi.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76 van het Besluit personenvervoer 2000.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de afwezigheid van alle schuld van de verdachte vast te stellen en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Gelet op de omstandigheid dat bedrijven zoals banken en advocatenkantoren gebruikmaken van de diensten die de verdachte aanbiedt, hij ondanks eerdere staande houdingen door politie en opsporingsambtenaren van de afdeling Handhaving nooit is bekeurd of heeft vernomen dat zijn werkzaamheden onder de reikwijdte van de Wet en het Besluit vallen én andere zelfstandigen zonder personeel ook vervoersdiensten verrichten voor dezelfde opdrachtgevers, verkeerde de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was. In dit verband heeft de raadsvrouw een brief overgelegd van [bedrijf 3] van 5 december 2019 betreffende een verklaring bedrijfsactiviteiten.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw in volle omvang en overweegt hiertoe als volgt.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Gebleken is dat de verdachte op 8 juni 2017 personen heeft vervoerd tegen betaling, terwijl in het kentekenregister de vermelding ontbrak dat het voertuig was goedgekeurd als taxi. Dit is niet toegestaan. De enkele omstandigheid dat de verdachte als zogeheten “contractor” werkzaamheden uitvoert voor [bedrijf 3] en anderen maakt dat niet anders. De verdachte had zich moeten informeren over de vraag welke verplichtingen op hem van toepassing waren. Als personen worden vervoerd tegen betaling, dient de vervoerder zich te vergewissen van de daarvoor geldende regels. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij een bepaalde service wilde bieden aan klanten uit het hogere segment. Dat impliceert dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van het feit dat hij vervoer tegen betaling aanbiedt dat sterk lijkt op taxivervoer. Daar de verdachte geruime tijd heeft gewerkt als taxichauffeur mag van hem nog meer worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van geldende voorschriften. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet doelbewust de bepalingen uit de Wet niet heeft nageleefd, hij bij strafoplegging problemen zal krijgen bij het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en dat de verdachte in geval van een bewezenverklaring zijn bedrijfsvoering op andere wijze zal moeten inrichten met kosten tot gevolg. Een onvoorwaardelijke straf is, gelet op het grote tijdsverloop, niet passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een voorschrift geldend voor taxivervoer met een auto. Dit is een economisch delict. Het verrichten van taxivervoer vereist vakmanschap en gewaarborgde veiligheid voor passagiers. Door op deze wijze te handelen wordt aan die waarborg afbreuk gedaan en wordt door concurrentievervalsing schade en hinder veroorzaakt voor legale taxibedrijven en taxichauffeurs. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 76 van het Besluit personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking onder CJIB nummer 2132542002963371.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.R.O. Mooy en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]