ECLI:NL:GHAMS:2019:474

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
23-002400-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis politierechter inzake identiteitsbewijs en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen de straf die hem was opgelegd voor het meermalen gebruik maken van een identiteitsbewijs van een ander en voor het rijden zonder rijbewijs. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straffen vroeg als die door de politierechter waren opgelegd. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde taakstraf voor het gebruik van een identiteitsbewijs van een ander redelijk is. Het hof heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de mogelijkheid van de verdachte om deze taakstraf uit te voeren, zelfs in het licht van zijn voetbalcarrière. Daarnaast heeft het hof de straf voor het rijden zonder rijbewijs, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte, passend geacht. Het hof heeft derhalve het vonnis van de politierechter bevestigd, zonder enige wijziging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002400-18
datum uitspraak: 4 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-103931-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling in hoger beroep heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht dan de politierechter. Het hof acht de door de politierechter aan de verdachte opgelegde taakstraf, voor het meermalen gebruik maken van een identiteitsbewijs van een ander, alleszins redelijk. Het hof ziet geen enkele aanleiding waarom de verdachte deze taakstraf in verband met zijn voetbalcarrière niet zou kunnen uitvoeren. Zo zou hij de taakstraf bijvoorbeeld in een vakantieperiode kunnen verrichten. Ook de aan de verdachte opgelegde straf met betrekking tot het rijden zonder rijbewijs acht het hof passend, gelet op de drie eerdere veroordelingen van de verdachte voor een dergelijk feit.
Het hof verenigt zich derhalve met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. C. Fetter en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2019.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]