ECLI:NL:GHAMS:2019:4726
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en ongewenstverklaring
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een gewezen verdachte, die schadevergoeding vroeg op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 591a Sv. Het verzoekschrift is op 25 juni 2019 ingekomen, waarna de advocaat-generaal op 5 augustus 2019 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 31 oktober 2019 was de verzoeker niet aanwezig. De verzoeker, geboren in 1966, heeft schade geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en heeft een vergoeding van € 5.195,00 gevraagd voor deze schade, evenals € 550,00 voor rechtsbijstand in de procedure.
Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker op 15 oktober 2014 in verzekering is gesteld en op 18 december 2014 in vrijheid is gesteld. Bij arrest van 24 mei 2019 is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen straf of maatregel is opgelegd. Het hof heeft in zijn beoordeling van het verzoek gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de lange duur van de procedure. Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding, maar dat deze lager moet zijn dan de forfaitaire vergoeding die normaal gesproken zou gelden, gezien het gedrag van de verzoeker.
Het hof heeft besloten om een vergoeding van € 750,00 toe te kennen voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de voorzitter en griffier die de beschikking hebben ondertekend. De beschikking is op 24 december 2019 uitgesproken en de tenuitvoerlegging is bevolen.