In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een Jordaanse werknemer, tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst om de toepassing van de 30%-regeling te weigeren. De zaak betreft de vraag of belanghebbende op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met haar werkgever in Nederland woonde, zoals vereist voor de toepassing van de regeling. Belanghebbende was in Nederland gekomen voor haar studie en had verschillende verblijfsvergunningen gehad, maar haar verblijfsrecht was beperkt en aflopend. Het Hof oordeelde dat, hoewel belanghebbende in Nederland verbleef en aan bepaalde verplichtingen voldeed, de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de bewijsregel met terugwerkende kracht kon worden toegepast vanaf 1 januari 2017. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.