In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1997, was beschuldigd van diefstal in een woning te Amsterdam op 15 maart 2019, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. De verdachte had een horloge en een spuitbus deodorant weggenomen, terwijl hij zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende in de woning bevond. De verdediging stelde dat de deur openstond en dat de verdachte niet wederrechtelijk in de woning was, en voerde aan dat er geen bewijs was voor de diefstal van de spuitbus, aangezien daar geen aangifte van was gedaan. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal, ondanks de argumenten van de verdediging. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter om proceseconomische redenen, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de gevoelens van veiligheid in de maatschappij. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.