ECLI:NL:GHAMS:2019:4558
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep van oplichting met valse bewijsstukken
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2018. De verdachte, geboren in Suriname in 1984, was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere feiten, waaronder oplichting. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 december 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de kredietaanvragen die waren gedaan met valse bewijsstukken op haar naam. De omstandigheden die door het openbaar ministerie als bewijs werden aangedragen, zoals het gebruik van de bankpas van de verdachte na de vermoedelijke diefstal en het feit dat er geen poststukken uit de brievenbus konden worden gehaald door onbevoegden, werden door het hof als onvoldoende beschouwd. Het hof oordeelde dat deze aanwijzingen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, met de wijziging van de gronden, en de verdachte vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde. Het arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij mr. P.C. Römer niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.