ECLI:NL:GHAMS:2019:4555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-004243-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2018. De verdachte, geboren in Vietnam in 1969, was beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 tot en met 14 november 2017 in Zwaag, gemeente Hoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad in haar woning een grote hoeveelheid hennepplanten, namelijk 476 stuks. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de diefstal van elektriciteit, en het hof heeft deze vrijspraak bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet substantieel had bijgedragen aan de diefstal van stroom, en dat haar wetenschap van de diefstal niet voldoende was om als medepleger te worden aangemerkt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur of 90 dagen hechtenis. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en een taakstraf van 120 uur opgelegd, rekening houdend met de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging. De benadeelde partij, Liander, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004243-18
datum uitspraak: 17 december 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15‑129475‑18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 12 november 2017 tot en met 14 november 2017 te Zwaag, gemeente Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 476 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
zij in of omstreeks de periode 13 januari 2017 tot en met 14 november 2017 te Zwaag, gemeente Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en/of (vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde en de strafoplegging komt tot andere beslissingen dan de rechtbank en bovendien de gelijkluidende beslissing op de vordering van de benadeelde partij onderbouwt met andere gronden.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat de verdachte een substantiële, intellectuele dan wel materiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van de stroom, zodat van medeplegen geen sprake kan zijn. Indien al kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de wegneming van stroom buiten de meter om, is wetenschap op zichzelf beschouwd niet voldoende om te kunnen worden aangemerkt als een dergelijke voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het delict. Daarbij komt nog dat de verdachte – zoals hieronder wordt beslist – zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van het telen van hennep.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 aan haar tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de gedraging van de verdachte, te weten het ter beschikking stellen van haar woning voor de hennepteelt, het stadium van medeplichtigheid niet is gepasseerd.
Het hof verenigt zich met de bewijsmotivering van de rechtbank ten aanzien van feit 1 op pagina 3 van het vonnis en neemt die over. Die motivering luidt als volgt.
3.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1:
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepteelt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank wel af dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad in haar woning.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte was er vanaf het begin van op de hoogte dat in haar woning een hennepkwekerij zou worden opgezet en heeft daarover tevoren afspraken gemaakt met een huurder, waarmee zij in gesprek is gekomen omdat zij geldzorgen had. Bij de politie heeft verdachte daarover verklaard dat zij het sinds het vertrek van haar dochter financieel niet meer redde, vandaar de kwekerij. Ter terechtzitting heeft verdachte niet consistent verklaard over het verhuren van (een deel van) de woning. Verdachte verklaarde eerst dat zij twee kamers had verhuurd en vervolgens - toen haar werd voorgehouden dat in bijna de hele woning hennep gerelateerde goederen waren aangetroffen - dat zij de gehele woning had verhuurd dan wel dat de huurder van alle ruimtes gebruik mocht maken. Hoe de afspraak ook luidde, duidelijk is dat de gehele woning - met uitzondering van de slaapkamer waar dochter [naam] verbleef - werd gebruikt voor de hennepkwekerij, terwijl verdachte ook zelf in de woning verbleef. Naast de afspraak over de hoogte van de huurpenningen zijn ook afspraken gemaakt over het ontvangen van geld na een gerealiseerde oogst. Verdachte heeft verklaard dat de huurpenningen maandelijks zijn betaald alsook tweemaal een bedrag voor een gerealiseerde oogst. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het stadium van medeplichtigheid is gepasseerd en dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan met betrekking tot het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten.
Aanwezig hebben
Het enkele feit dat verdachte op vakantie was ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij maakt niet dat de verdovende middelen in haar woning onder voornoemde omstandigheden zich niet (langer) in haar machtssfeer bevonden, hetgeen voldoende is voor bewezenverklaring van het aanwezig hebben op grond van artikel 3 onder C van de Opiumwet.
Ten overvloede zij opgemerkt dat voor zover de verdediging in haar pleidooi ervan is uitgegaan dat voor het (medeplegen van) aanwezig hebben van hennep is vereist dat de verdachte als ‘heer en meester’ daarover beschikte, die aanname onjuist is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 12 november 2017 tot en met 14 november 2017 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) 476 hennepplanten.
Hetgeen onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander of anderen aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in haar woning. Hennep is een verdovend middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De handel in hennep kan daarnaast leiden tot verschillende vormen van criminaliteit.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, zal daarmee rekening worden gehouden bij de strafmaat.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Liander

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens de gebrekkige indiening ervan. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Liander
Verklaart de benadeelde partij Liander niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2019.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]