ECLI:NL:GHAMS:2019:4552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000570-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in cocaïnehandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door cocaïne te dealen. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 12.417,73 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank Noord-Holland heeft deze vordering toegewezen, maar de veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 december 2019 heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie en de bezwaren van de verdediging gehoord. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat de rechtbank een te lage inkoopprijs voor de cocaïne had gehanteerd. Het hof heeft de periode waarin de veroordeelde cocaïne heeft gedeald vastgesteld op 99 dagen en de omzet berekend op € 39.600,-. Na aftrek van de inkoopkosten en andere kosten, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 14.700,-.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat van € 14.700,- opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.E. van Rijn, en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. P.C. Römer, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000570-19
datum uitspraak: 17 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-117309-18 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 12.417,73.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 21 november 2017 tot en met 27 februari 2018.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 1 februari 2019 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.415,73 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 december 2019 het strafvonnis van de rechtbank van 1 februari 2019 bevestigd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft bij schriftelijke conclusie van 12 november 2019 het standpunt ingenomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op € 14.700,- en heeft daartoe een berekening gemaakt. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij dat standpunt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op 23 juli 2019 bezwaren opgegeven tegen het ontnemingsvonnis, inhoudende dat de rechtbank bij de voordeelsberekening een te lage inkoopprijs van de cocaïne heeft gehanteerd en dat uitgegaan moet worden van een kortere dealperiode, te weten van tweeëneenhalve maand, conform de verklaring van de veroordeelde. Indachtig die bezwaren heeft de verdediging het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op een bedrag van € 5.561,80. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging daarbij gepersisteerd.
Oordeel van het hof
De omzet
De door de rechtbank bewezen verklaarde periode – welke bewezenverklaring door het hof is bevestigd bij arrest van 17 december 2019 – beslaat in totaal 99 dagen. Het hof zal die periode als vertrekpunt van de berekening nemen, mede gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] [1] , [getuige 2] [2] en [getuige 3] [3] die allen inhouden dat zij gedurende langere tijd (respectievelijk twee jaar, twee à drie jaar en ruim één jaar) cocaïne van de veroordeelde hebben gekocht. Dat het dossier ook verklaringen bevat van gebruikers die de veroordeelde niet herkennen als dealer is in deze context niet veelzeggend, omdat aannemelijk is – en zo wordt ook door verschillende getuigen verklaard – dat de gebruikers van verschillende dealers hebben afgenomen.
Voor de berekening van de omzet zal het hof voor het overige aansluiten bij de ontnemingsrapportage [4] , waarin gerekend is met een halve gram cocaïne à € 20,- per ‘dealerafspraak’ en 20 afspraken per dag. Dit komt aannemelijk voor en er is geen verweer tegen gevoerd. In totaal betekent dit een omzet van 20 x € 20,- = € 400,- x 99 dagen = € 39.600,-.
De kosten
In de ontnemingsrapportage zijn verschillende kosten van de berekende omzet afgetrokken, waarvan de grootste post de inkoopkosten betreft. De verdediging heeft het verweer gevoerd dat, conform de verklaring van de veroordeelde, dient te worden uitgegaan van een inkoopprijs van € 150,- per 5 gram cocaïne. In de rapportage wordt gerekend met gegevens afkomstig uit een recent opsporingsonderzoek in Alkmaar, waaruit naar voren komt dat de inkoopprijs van cocaïne aldaar op € 125,- per 5 gram ligt. De kale stelling van de veroordeelde dat hij cocaïne heeft gekocht tegen de voornoemde hogere inkoopprijs is onvoldoende om de gegevens die volgen uit de ontnemingsrapportage terzijde te schuiven. Dit wordt niet anders nu de verdediging heeft verwezen naar een drietal kennelijk willekeurige uitspraken van de rechtbank Amsterdam in 2016, het gerechtshof Leeuwarden in 2009 en de rechtbank Zutphen in 2012, nu gelet op de plaats en de tijd waarin deze uitspraken zijn gedaan geen tendens kan worden ontwaard die zonder meer toepasselijk is op het onderhavige geval. Gelet op het voorgaande moet worden uitgegaan van totale inkoopkosten van (10 gram per dag gedurende 99 dagen =) 990 gram / 5 gram x € 125,- =
€ 24.750,-.
In de ontnemingsrapportage worden voorts kosten berekend voor de dealertelefoon, brandstof, autohuur, autoverzekering en wegenbelasting. Het hof zal slechts de kosten voor de dealertelefoon als kosten meewegen, nu niet is komen vast te staan dat de veroordeelde de autokosten niet zou hebben gemaakt als hij niet zou hebben gedeald. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de veroordeelde een auto op zijn naam had staan en daarnaast een aantal keer een auto heeft gehuurd. In de strafzaak heeft de veroordeelde ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij wel eens een auto heeft gehuurd als zijn eigen auto kapot was. In de ontnemingszaak heeft de veroordeelde bij de rechtbank verklaard dat hij de auto ook gebruikte om naar zijn werk te gaan. Daaruit mag worden opgemaakt dat de veroordeelde de (huur)auto niet specifiek gebruikte om klanten te bezoeken en zijn de autokosten niet direct gerelateerd aan de voltooiing van het delict. Overigens heeft de verdediging noch in de appelschriftuur van 23 juli 2019, noch ter terechtzitting in hoger beroep de kosten voor vervoer als kostenpost opgevoerd of onderbouwd.
Bij deze stand van zaken acht het hof aftrek van € 150,- voor de dealertelefoon (€ 50,- abonnementskosten per maand gedurende 3 maanden) redelijk.
Conclusie
Gelet op voorgaande overwegingen en berekeningen moet het wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op een bedrag van € 39.600 – € 24.750 – € 150 =
€ 14.700,-.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.700,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
14.700,00 (veertienduizend zevenhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 14.700,00 (veertienduizend zevenhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2019.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 28 februari 2018, p. 95-98.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 28 februari 2018, p. 101-104.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 28 februari 2018, p. 109-112.
4.Proces-verbaal van rapportage wederrechtelijk verkregen vermogen d.d. 14 juni 2018.