Meer specifiek onderbouwt Vickers haar vorderingen jegens [geïntimeerden sub 3 en sub 4] als volgt.
[geïntimeerde sub 3] heeft de formulieren tot aanvraag van een SCB-effectenrekening ondertekend blijkens een verklaring die hij op 16 april 2019 in een gerechtelijke procedure in Dubai heeft afgelegd (productie 46 bij akte rectificatie). De stelling van [geïntimeerden sub 3 en sub 4] dat [geïntimeerde sub 1] zonder instemming of medeweten van [geïntimeerde sub 3] hem mederekeninghouder heeft gemaakt, is dus onjuist. [geïntimeerde sub 3] heeft de effectenrekening op 13 november 2011 geopend, waaraan [geïntimeerde sub 1] op 23 november 2011 als eerste rekeninghouder is toegevoegd, zoals blijkt uit een brief van SCB aan [geïntimeerde sub 3] van 19 december 2017 (productie 24 bij memorie van antwoord). De obligatieportefeuille is door EFG op 23 november 2011 naar de SCB-effectenrekening overgeboekt, hetgeen onder meer blijkt uit een brief van EFG aan Vickers van
22 maart 2013 (productie 7 bij memorie van grieven). [geïntimeerde sub 3] was bestuurder c.q. uitvoerend manager van OSD, was verantwoordelijk voor de administratie van OSD en onderhield het contact met de banken van OSD. [geïntimeerde sub 3] moet op de afschriften van de SCB-effectenrekening hebben gezien dat de obligatieportefeuille afkomstig was van Vickers, omdat bij overboekingen altijd de naam van de afzender wordt vermeld in de correspondentie en deze naam aldus bekend wordt gemaakt aan de begunstigde. Hij heeft geweten dat de obligatieportefeuille niet toebehoorde aan [geïntimeerde sub 1] , gezien het complianceproces bij banken in VAE (productie 63 en 64 bij akte). [geïntimeerde sub 3] had bovendien nader onderzoek moeten doen naar de overboekingen door Vickers, gezien de ongebruikelijk hoge bedragen die met de obligatieportefeuille en de geldleningen waren gemoeid.
In ieder geval wist [geïntimeerde sub 3] in september 2012 dat [geïntimeerde sub 1] de obligatieportefeuille had geleend van Vickers. Dit volgt uit de betaling door OSD van het trustkantoor van Vickers voor het door haar in september 2012 op verzoek van [geïntimeerde sub 1] opnieuw ondertekenen van de leningovereenkomst betreffende de obligatieportefeuille d.d.
1 november 2011. Dit leidt Vickers af uit de in de Engelse taal gestelde e-mail van OSD (productie 65 bij akte), in aanmerking genomen dat [geïntimeerde sub 3] de administratie van OSD verzorgde en hij in tegenstelling tot [geïntimeerde sub 1] de Engelse taal beheerst. Bovendien blijkt uit de memorie van antwoord onder 24 dat [geïntimeerde sub 3] wist van het geschil tussen Vickers en [geïntimeerde sub 1] nadat [geïntimeerde sub 1] eind 2012 weigerde de obligatieportefeuille terug te geven en de aan OSD verstrekte geldlening terug te betalen. Uiterlijk eind 2012 was [geïntimeerde sub 3] dus bekend met Vickers als partij van wie de obligaties afkomstig waren, zodat hij zich er toen van bewust was dan wel behoorde te zijn dat Vickers het slachtoffer was van [geïntimeerde sub 1] fraude. [geïntimeerde sub 3] heeft nadien [geïntimeerde sub 1] geholpen het geld van Vickers wit te wassen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hadden namelijk een gemeenschappelijke effectenrekening bij de Citibank te Dubai. Daarop bedroeg het saldo op 28 februari 2015 $ 2.993.478,26 en op 28 augustus 2018 nagenoeg nihil (producties 73 en 74 bij akte). [geïntimeerde sub 3] heeft [geïntimeerde sub 1] geholpen de verduisterde obligaties wit te wassen in plaats van terug te geven aan Vickers.
Uit het voorgaande volgt voorts dat [geïntimeerde sub 3] zich had behoren te realiseren dat de kans groot was dat [geïntimeerde sub 1] fraude pleegde en dat hij daarbij betrokken was doordat hij die fraude faciliteerde door de obligaties vanuit Dubai te gelde te maken en valse verklaringen van onder meer [geïntimeerde sub 1] in een gerechtelijke procedure in Dubai te vertalen. Dit had hem ervan behoren te weerhouden om, zonder contact op te nemen met Vickers, de instructies van [geïntimeerde sub 1] blindelings op te volgen, zoals hij blijkens zijn eigen stellingen in randnummer 25 van de memorie van antwoord deed. Daarbij doet niet ter zake of [geïntimeerde sub 3] pas op 23 november 2011 mederekeninghouder van de SCB-effectenrekening is geworden, zoals hij stelt. [geïntimeerde sub 3] was, naar hij moest begrijpen, een onmisbare schakel in de fraude van [geïntimeerde sub 1] , aangezien SCB in Dubai in officiële correspondentie de Engelse of Arabische taal en niet de Poolse of Russische taal gebruikt (productie 77 bij akte).
Nu [geïntimeerde sub 3] als bestuurder c.q. uitvoerend manager van OSD wist van de geldleningsovereenkomst tussen Vickers en OSD, rustte op hem naar het recht van de VAE verder de verplichting om het geleende geld niet zo te besteden dat voorzienbaar was OSD haar verplichtingen jegens Vickers niet zou kunnen nakomen (producties 6 bij inleidende dagvaarding en 49 bij akte). Hij heeft ook nagelaten geldvorderingen van OSD op Cashmere World te incasseren. Cashmere World is op 2 december 2011 opgericht met [geïntimeerde sub 2] als enig aandeelhouder en bestuurder (productie 3 bij inleidende dagvaarding). Omdat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geen geld hadden, staat voorshands vast dat Cashmere is gevoed met geld dat afkomstig was van OSD en/of de effectenrekening van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] .
[geïntimeerde sub 3] heeft van [geïntimeerde sub 1] een “beloning voor zijn inspanningen” voor OSD ontvangen. Omdat [geïntimeerde sub 1] geen geld had, wist [geïntimeerde sub 3] dat die alleen uit de door Vickers verstrekte gelden en obligaties is bekostigd, aldus steeds Vickers.