ECLI:NL:GHAMS:2019:4436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
23-002590-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende oplichting met valse betaalapp en bezit van softdrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder oplichting met een valse betaalapp en het aanwezig hebben van softdrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het oplichten van een benadeelde door zich voor te doen als een bonafide koper en het gebruik van een bewerkte betaalapp. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. Het hof heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en poging tot oplichting. De kinderrechter had eerder een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en bijzondere voorwaarden zou opleggen. Het hof heeft echter besloten om geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft blijk gegeven van positieve ontwikkelingen in haar leven, zoals het vinden van een stabiele woonomgeving en het aanmelden voor een opleiding. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 850,00 toegewezen, aangezien de verdachte aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde heeft geleden door haar handelen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en 50 dagen jeugddetentie, met de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002590-19
Datum uitspraak: 12 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-078165-19 (zaak A) en 13-092458-19 (zaak B)tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1.
zij op of omstreeks 6 maart 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van een Macbook door zich voor te doen als bonafide koper en/of te betalen met een bewerkte en/of valse betaalapp;
2.
zij op of omstreeks 17 maart 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een Mac Book, naar de woning is gegaan en zich heeft voorgedaan als bonafide koper en/of heeft betaald met een bewerkte en/of valse betaalapp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op of omstreeks 17 maart 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, aanwezig heeft gehad ongeveer 9,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 3,46 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak B:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 oktober 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, in elk geval alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een laptop, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via internet een bod gedaan op voornoemde laptop en/of (vervolgens) voornoemde laptop opgehaald bij voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) (daarbij) de bankgegevens van voornoemde [slachtoffer] en/of de overeengekomen verkoopprijs (via een mobiele telefoon) op een (zogenaamde) bankierenapp ingevuld (in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] ) en/of (vervolgens) (daarbij) aan voornoemde [slachtoffer] op voornoemde bankierenapp getoond dat het overeengekomen bedrag was betaald, althans dat zij, verdachte, op verzenden had gedrukt (van de geldoverschrijving), waardoor voornoemde [slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de kwalificatie voor feit B ontbreekt en het hof tot een andere strafoplegging komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
zij op 6 maart 2019 te Eindhoven, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van een Macbook, door zich voor te doen als bonafide koper en te betalen met een valse betaalapp;
2.
zij op 17 maart 2019 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [benadeelde] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een Mac Book, naar de woning is gegaan en zich heeft voorgedaan als bonafide koper en heeft betaald met een valse betaalapp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op 17 maart 2019 te Eindhoven, aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en
ongeveereen hoeveelheid hennep, zijnde hasjiesj en hennep
Zaak B:
1.
zij in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een laptop, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk voornoemde laptop opgehaald bij voornoemde [slachtoffer] en vervolgens daarbij de bankgegevens van voornoemde [slachtoffer] en de overeengekomen verkoopprijs via een mobiele telefoon op een zogenaamde bankierenapp ingevuld in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] en vervolgens daarbij aan voornoemde [slachtoffer] op voornoemde bankierenapp getoond dat het overeengekomen bedrag was betaald, waardoor voornoemde [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht de feiten wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Nu de verdachte de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
Ten aanzien van het onder A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2019048816-1 van 8 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2019055184-1 van 17 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal van nummer 201955184-10 van 19 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 201955230-3 van 17 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 201955230-4 van 19 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2019055184-2 van 17 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2019055184-6 van 18 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 7] van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven
Ten aanzien van het onder B tenlastegelegde
8. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018216193-1 van 23 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 8] van de politie eenheid Amsterdam, leiding eenheid Amsterdam
9. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018216193-1 van 23 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 9] van de politie eenheid Amsterdam, district Amsterdam-Oost
10. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018082775 van 23 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 8] van de politie eenheid Amsterdam, district 2, projectteam Opsporing Zuidoost
11. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018216193-4 van 23 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 8] van de politie eenheid Amsterdam, leiding eenheid Amsterdam
12. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018216229 van 5 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 10] van de politie eenheid Amsterdam, district 2, projectteam Opsporing Zuidoost
13. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2018216229 van 7 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 11] van de politie eenheid Amsterdam, projectteam Opsporing Zuidoost
14. Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2019062527 van 2 april 2019, opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 11] van de politie eenheid Amsterdam, district Amsterdam-Oost
Ten aanzien van het onder A en B tenlastegelegde
15. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2019

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder A 1, 2 en 3 en onder B bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen ten aanzien van de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en voor het overige zal bevestigen, met aanvulling/verbetering van gronden. De advocaat-generaal vordert in hoger beroep oplegging van de navolgende bijzondere voorwaarden;
-het volgen van onderwijs
-de maatregel hulp en steun en het opvolgen van aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dat inhoudt begeleiding door een IFA-coach.
De raadsman heeft ter terechtzitting geen verweer gevoerd tegen de door de kinderrechter opgelegde taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk. Wel heeft de raadsman het hof verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan oplichting en een poging daartoe. De verdachte heeft meerdere malen gebruik gemaakt van een nagemaakte applicatie voor internetbankieren en is daarmee op planmatige en professionele wijze te werk gegaan. Door het handelen van verdachte hebben de verkopers van de goederen niet alleen overlast en schade opgelopen, maar is ook het vertrouwen geschaad dat in het economisch verkeer moet kunnen worden gesteld in de wijze waarop via dit soort transacties goederen worden gekocht en verkocht. De verdachte heeft gehandeld om er zelf financieel beter van te worden en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van haar handelen op de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen. Het hof rekent dit verdachte aan.
Bovendien heeft de verdachte hennep aanwezig gehad. Hennep kan de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC bevatten en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II gezet. Het hof rekent ook dit de verdachte aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor oplichting met een schade van meer dan € 150,00 een werkstraf vanaf 40 uur genoemd en voor het aanwezig hebben van 0 tot 5 gram softdrugs een taakstraf van 10 uur en voor het voor het aanwezig hebben van 5 tot 30 gram een taakstraf 15 tot 30 uur genoemd voor een
first offender.
Het hof weegt mee dat de verdachte blijkend een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2019 niet eerder wegens een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof slaat verder acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 14 juni 2019, waarin de Raad adviseert tot het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf onder algemene en bijzondere voorwaarden te weten dat de verdachte onderwijs volgt en haar medewerking verleent aan door de jeugdreclassering geïndiceerde hulpverlening.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de Raad aanvullend betoogd dat het, met het oog op het terugdringen van de recidive, geraden is de maatregel hulp en steun op te leggen waarbij de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dat inhoudt meewerken met een IFA coach.
Het hof stelt vast dat de verdachte in de afgelopen periode in staat is gebleken op eigen kracht stappen in de gewenste richting te zetten. Zij heeft een stabiele woonomgeving bij haar vader gevonden, zij werkt en heeft zich aangemeld voor een opleiding per januari 2020. Het hof waardeert deze stappen. Duidelijk is dat de verdachte vanuit eerdere teleurstellende ervaringen grote weerstand tegen verplichte jeugdhulpverlening heeft. Onder deze omstandigheden ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman, geen aanleiding aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf met slechts algemene voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,00 en ziet geheel op materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 450,00 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat aangever en de verdachte als aankoopbedrag van de Macbook € 850,00 overeen waren gekomen. De verdachte is, nu de Macbook door de benadeelde partij is geleverd, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-078165-19 (A) onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-092458-19 (B) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-078165-19 (A) onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-092458-19 (B) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-078165-19 (A) onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-078165-19 (A) onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. A.M. Kengen en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]