4.3.De rechtbank heeft over de vastgestelde WOZ-waarde – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt overwogen en beslist:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). Bij betwisting van de waarde is het in de eerste plaats aan verweerder om de waarde aannemelijk te maken.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft bepaald volgens de vergelijkingsmethode. Verweerder heeft als vergelijkingsobjecten andere appartementen in hetzelfde complex in de [A-laan] gebruikt, alle met dezelfde inhoud [
Hof: zie 2.3]. Deze hebben bij verkoop kubieke meterprijzen gerealiseerd van respectievelijk € 661, € 661 en € 765. De door verweerder aan de woning toegekende kubieke meterprijs van € 645 acht de rechtbank dan ook niet te hoog. Daarbij overweegt de rechtbank dat als onvoldoende weersproken het volgende is komen vast te staan. Nummer [1] is een maand voor de waardepeildatum in zeer gedateerde staat verkocht voor € 100.000. Nummer [2] betreft een flat in eenvoudige staat en is enkele maanden voor de waardepeildatum verkocht voor € 95.000. Dit betreft de laagste transactie in het complex. De WOZ-waarde van de woning staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook in een juiste verhouding tot deze verkopen. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder met de overgelegde matrix en de hierop ter zitting gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
9. Het voorgaande laat onverlet dat eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die kunnen leiden tot een benedenwaartse bijstelling van de waarde van de woning. (…)
10. Eiser voert aan dat een bedrag van € 42.000 nodig is om het appartement in goede orde te brengen. Verweerder wijst in dit verband op het verschil in verkoopcijfer tussen nr. [3], dat in prima staat is verkocht voor € 121.000 en nr. [1] dat in zeer gedateerde staat is verkocht voor € 100.000. De rechtbank verwerpt het betoog van eiser dat rekening moet worden gehouden met de uit te voeren werkzaamheden ten bedrage van € 42.000. De WOZ-waarde is immers afgeleid van de verkoop van onder meer nr. [1], dat in zeer gedateerde staat een verkoopprijs van € 100.000 heeft opgeleverd. Door deze verkoop te hanteren als onderbouwing, heeft verweerder de slechte staat van onderhoud in voldoende mate in de WOZ-waarde verdisconteerd.
11. Met betrekking tot eisers stelling dat de hoge servicekosten verkoop van de appartementen bemoeilijken, overweegt de rechtbank dat de vergelijkingsobjecten dezelfde servicekosten hebben, zodat dit aspect geacht moet worden in die verkoopcijfers te zijn betrokken.
12. Eiser betoogt verder dat de aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die voor het vorige tijdvak aan de woning is toegekend. Eiser miskent met deze stelling dat de WOZ-waarde van een woning jaarlijks dient te worden vastgesteld aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Het stijgingspercentage tussen een eerder vastgestelde waarde en de nieuw vastgestelde waarde is derhalve niet relevant. Evenmin speelt bij de beoordeling van de juistheid van een WOZ-waarde de ontwikkeling van provinciale of landelijke gemiddelden een rol, aangezien hierin ook verkoopcijfers van objecten zijn begrepen die niet (goed) vergelijkbaar zijn met de woning. (…)”