ECLI:NL:GHAMS:2019:4360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.260.642/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van opvoedingsproblemen en ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2019 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar was verlengd. De moeder betoogde dat de zorgen over de opvoedomgeving en de ontwikkeling van [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn en verzocht om beëindiging van de ondertoezichtstelling of in ieder geval een kortere verlenging.

De vader en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter betoogd dat de zorgen over [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds sprake is van een loyaliteitsconflict en dat de moeder onvoldoende acceptatie toont van de noodzakelijke hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 2012 onder toezicht staat van de GI en dat er al lange tijd zorgen zijn over haar ontwikkeling, verzorging en schoolverzuim.

Na het horen van de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, heeft het hof geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], die nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.260.642/01
zaaknummer rechtbank: C/15/283884 / JU RK 19-104
beschikking van de meervoudige kamer van 19 november 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [X] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn overigens aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ),
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), wonende te Heerlen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 13 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 juni 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 maart 2019.
2.2
De GI heeft ter zitting in hoger beroep een verweerschrift overgelegd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de moeder, mr. A.A. Tahavol (advocaat te Rotterdam), waarnemend advocaat voor mr. Sneper;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Tahavol heeft ter zitting gepleit aan de hand van een pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Uit het op 19 mei 2015 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2011. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
De vader is in juli 2017 gehuwd met [huidige echtgenote] . Uit deze relatie is [kind A] geboren, op [geboortedatum 1] 2016.
De moeder heeft uit een latere relatie nog een dochter: [kind B] , geboren op [geboortedatum 2] 2017.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 3 september 2012 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2017 is een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld die, na de opbouwregeling van oktober 2017 tot januari 2018, inhoudt dat:
- [de minderjarige] eenmaal in de twee weken bij de vader verblijft vanaf zaterdag 9.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader;
- [de minderjarige] bij de vader verblijft in het weekend waarin Vaderdag valt, het weekend waarin de verjaardag van de vader wordt gevierd, op [geboortedatum 1] (de verjaardag van [kind A] ) en op 7 juli (de trouwdag van de vader met zijn huidige echtgenote);
- de vakanties, in onderling overleg, bij helfte worden verdeeld, waarbij de GI de duur van de (aaneengesloten) tijdvakken dat [de minderjarige] in de vakantie bij de vader of moeder verblijft zal bepalen.
Bij beschikking van het hof van 16 oktober 2018 is deze beschikking bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 14 maart 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair te bepalen dat de ondertoezichtstelling eindigt drie maanden na de te wijzen beschikking, waarbinnen toegewerkt dient te worden naar hulpverlening in het vrijwillige kader. Subsidiair verzoekt de moeder het hof een zodanige beslissing die het hof in het belang van [de minderjarige] juist acht, waarbij de ondertoezichtstelling in ieder geval voor een kortere periode wordt verlengd dan voor de duur van een jaar.
4.3
De GI verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder betoogt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten onrechte heeft verlengd voor de duur van een jaar en voert daartoe onder meer het volgende aan. [de minderjarige] wordt niet langer in haar ontwikkeling bedreigd. Zij staat nu al langere tijd open voor omgang met de vader en de weekendregeling verloopt inmiddels goed. Er is dan ook geen sprake meer van een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] . De ouders zijn bovendien bezig om een ouderschapsplan op te stellen, zodat de verschillende aspecten rondom de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] goed worden geregeld. Daarnaast heeft [de minderjarige] veel hulp gehad van Mentaal Beter en heeft ze meer vertrouwen gekregen. Ook de zorgen over het schoolverzuim, het huis van de moeder en de hygiëne van [de minderjarige] zijn niet meer actueel. De moeder is onlangs verhuisd van [plaats] naar [provincie] en heeft de verhuizing voor [de minderjarige] goed geregeld. Zo heeft zij [de minderjarige] ingeschreven op een school aldaar en op haar nieuwe school is er geen ongeoorloofd verzuim geweest. [de minderjarige] is daarnaast ook ingeschreven bij een huisarts en een tandarts en aangemeld voor speciaal onderwijs. Ook is zij gestart bij een psycholoog (Inter Psy) voor traumaverwerking en het is de bedoeling dat er via Elker ambulante hulpverlening wordt ingeschakeld, waarbij iemand tweemaal per week bij de moeder thuis zal komen voor ondersteuning. De moeder staat dan ook open voor hulpverlening en de samenwerking met de GI is goed. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn dan ook niet langer aanwezig en de moeder wenst toe te werken naar hulp in het vrijwillige kader. De moeder acht het wel in het belang van [de minderjarige] dat er een (korte) transitieperiode is zodat er kan worden toegewerkt naar zelfstandigheid. Om die reden verzoekt de moeder dan ook om de termijn van de ondertoezichtstelling te bekorten.
5.4
De GI betoogt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling terecht heeft verlengd voor de duur van een jaar en voert hiertoe onder meer het volgende aan. In tegenstelling tot hetgeen de moeder stelt, wordt [de minderjarige] wel degelijk nog ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Hoewel de zorgregeling met de vader inmiddels doorgang vindt, verloopt deze nog steeds niet moeiteloos en heeft [de minderjarige] nog steeds last van het langdurige loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. Ook is het ouderschapsplan vooralsnog niet van de grond gekomen, zijn er nog immer zorgen over de hygiëne en het schoolverzuim van [de minderjarige] en heeft [de minderjarige] de hulpverlening bij Mentaal Beter niet afgerond waardoor zij nog last heeft van woedeaanvallen. Daarnaast is er, nadat er enige tijd een redelijk stabiele periode was, opnieuw veel instabiliteit in de thuissituatie bij de moeder ontstaan. De relatie van de moeder en haar vorige partner is eind 2018 beëindigd en dit is dermate geëscaleerd dat de moeder niet beschikbaar was voor [de minderjarige] en haar halfzusje. [de minderjarige] heeft hierdoor verzorgende taken moeten overnemen. Inmiddels is ook duidelijk dat zij naar het speciaal onderwijs zal moeten gaan. De moeder is bovendien op 14 augustus 2019 met de kinderen verhuisd naar haar nieuwe partner in de provincie [provincie] , zonder dit van te voren door te geven aan de GI. De nieuwe partner heeft twee minderjarige kinderen en [de minderjarige] moet hierdoor opnieuw wennen aan een nieuwe thuissituatie, een nieuwe omgeving en een nieuwe school. De moeder heeft weliswaar in [provincie] zaken voor [de minderjarige] geregeld, maar er lijkt sprake te zijn van een patroon waarbij de moeder - afhankelijk van het succes van haar relatie - afwisselend meer of minder beschikbaar is voor [de minderjarige] en de hulpverlening accepteert. Na de laatste relatiebreuk van de moeder zijn de zorgen bij de GI over de moeder toegenomen, ook omdat zij ooit is gediagnosticeerd met een zogenoemd disharmonisch profiel. Aangezien de zorgen al sinds 2012 nagenoeg gelijk zijn of telkens terugkeren, zal binnenkort samen met een gedragsdeskundige van de GI besproken worden of het perspectief van [de minderjarige] wel bij de moeder moet blijven, aldus de GI.
5.5
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zich zorgen maakt over [de minderjarige] . De zorgregeling verliep tot voor kort goed en [de minderjarige] is in de zomervakantie zelfs vier weken bij hem geweest maar sinds de recente verhuizing van de moeder naar [provincie] gaat het weer moeizaam. [de minderjarige] wordt vaak ziek gemeld door de moeder waardoor de omgang niet door kan gaan. De vader is dan ook tegen de verhuizing naar [provincie] en heeft in verband daarmee een kort geding tegen de moeder aangespannen. De vader deelt daarnaast de zorgen van de GI over het schoolverzuim en de hygiëne van [de minderjarige] . [de minderjarige] komt blijkbaar vaak te laat op school en ziet er onverzorgd uit. Zo heeft zij regelmatig vlekken op haar kleding en zijn haar haren niet gekamd. Ook deelt de vader de zorgen over het patroon dat de moeder laat zien, zoals geschetst door de GI.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het lijkt alsof de ondertoezichtstelling - vanwege het patroon dat de moeder laat zien - tot op heden weinig effect heeft gehad. De raad vraagt zich om die reden af of de ondertoezichtstelling voldoende is om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. De raad heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [de minderjarige] is een inmiddels zevenjarig meisje met een belast verleden. De GI is al sinds 2012 bij het gezin betrokken in verband met zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, verwaarlozing en de conflictueuze echtscheiding van de ouders in 2015. Doordat [de minderjarige] meerdere keren van woonomgeving is gewisseld en het lang heeft geduurd voordat er een (frequente) zorgregeling met de vader tot stand is gekomen, heeft [de minderjarige] veel instabiliteit in haar leven gekend. Daarnaast zijn er al lange tijd zorgen over het schoolverzuim, de verzorging van [de minderjarige] en het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. Hoewel er ten tijde van de bestreden beschikking een voorzichtige positieve ontwikkeling leek te zijn doordat de verstandhouding tussen de ouders enigszins was verbeterd, is inmiddels gebleken dat de zorgen juist weer zijn toegenomen. Het ouderschapsplan is vooralsnog niet van de grond gekomen en de ouders hebben vlak voor de zitting in hoger beroep een heftige woordenwisseling gehad waardoor een omgangsweekend bij de vader geen doorgang heeft gevonden. De verhouding tussen de ouders is dus nog altijd precair. Daarnaast lukt het de moeder nog steeds niet om [de minderjarige] een stabiele thuissituatie te bieden. Zo is de vorige relatie van de moeder eind 2018 verbroken, waarbij [de minderjarige] getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar toenmalige partner. [de minderjarige] was gehecht aan deze partner en de moeder was destijds onvoldoende beschikbaar en aanwezig voor [de minderjarige] , waardoor [de minderjarige] niet de zorg kreeg die zij nodig had. Vervolgens is de moeder in augustus 2019 plotseling met [de minderjarige] en [kind B] verhuisd naar haar nieuwe partner (en zijn twee kinderen) in de provincie [provincie] . Hierdoor moet [de minderjarige] weer aan een nieuwe gezinssituatie, omgeving en school wennen. Ook is duidelijk geworden dat [de minderjarige] naar speciaal basisonderwijs zal moeten gaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de zorgen over de opvoedomgeving en de ontwikkeling van [de minderjarige] nog onverkort aanwezig zijn en dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Het hof is voorts van oordeel dat voldoende is gebleken dat de moeder de zorg, die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] noodzakelijk is, niet dan wel onvoldoende accepteert. Hoewel de moeder een goede samenwerking had met Amstelring en zij in [provincie] zelfstandig een psycholoog en een school voor [de minderjarige] heeft gevonden, is de acceptatie van de hulpverlening afhankelijk van de omstandigheid of de moeder een ‘klik’ voelt met de hulpverleners en van de stabiliteit van haar relatie op dat moment. Er lijkt sprake te zijn van een patroon bij de moeder waarbij haar draagkracht groeit in de periode waarin haar relatie goed gaat. Dan accepteert zij de hulpverlening en is zij ook zelfstandig in staat om hulp voor [de minderjarige] in te schakelen. Wanneer haar relatie echter niet goed gaat, zoals bijvoorbeeld eind 2018 het geval was, accepteert de moeder de hulpverlening niet en is zij onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige] waardoor [de minderjarige] niet de zorg krijgt die zij juist dan hard nodig heeft. Het hof acht dit patroon van de moeder zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] .
5.8
Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de (verlenging van) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier en is op 19 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.