afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000245-18
datum uitspraak: 18 september 2019
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-994006-17 tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordigers van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 A+B, 2 A+B, 3 A+B en 4 A+B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000 met een proeftijd van twee jaar.
Vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis geoordeeld dat de goederen niet zijn aan te merken als afvalstof in de zin van de EG-Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (nr. 1013/2006), en de verdachte daarom vrijgesproken. Zij heeft dit oordeel gemotiveerd met uitgebreide overwegingen, gewijd aan de toepasselijke regelgeving, jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Hoge Raad der Nederlanden en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, met uitzondering van wat hieronder zal worden besproken onder ‘Wijziging en aanvulling van gronden’. Het vonnis zal daarom worden bevestigd, met wijziging en aanvulling van gronden als hierna te vermelden.
Feiten
De tenlastelegging heeft betrekking op vier zaken, waarin de verdachte is opgetreden als expediteur voor [naam] (zaak 1) en [bedrijf] (zaken 2 t/m 4).
In alle zaken heeft de verdachte douaneformaliteiten verricht, nodig voor de uitvoer van een auto die die was geladen met gebruikte goederen, uit Nederland naar Nigeria. De goederen betroffen elektrische en elektronische goederen als koelkasten, monitoren, radio-cassettespelers, broodroosters, maar ook speelgoed en kleding. Opdrachtgevers van de verdachte ( [naam] , onderscheidenlijk [naam] , bestuurder van [bedrijf] ) hebben tegenover de verbalisanten verklaard dat de goederen in (tweedehands)winkels zijn gekocht en dat ze naar Nigeria werden vervoerd voor gebruik aldaar. De vertegenwoordigers van de verdachte hebben een hiermee overeenstemmende verklaring afgelegd.
In alle vier zaken bevindt zich in het dossier een goederenlijst, waarop de opdrachtgevers van de verdachte hebben vermeld welke elektrische/elektronische goederen worden vervoerd en wat de waarde is, waarbij is aangetekend dat ze zijn getest en deugdelijk functioneren. In de zaken 1 en 2 bleken zich in de auto’s enkele elektrische/elektronische goederen te bevinden die niet op de lijst stonden. In zaak 1 was verzuimd de vereiste stickers op de goederen aan te brengen, in zaak 2 bleek dit ‘niet altijd’ te zijn gebeurd. Ook zijn niet in alle gevallen op de goederenlijst/het testrapport de serie- of identificatienummers van alle goederen volledig vermeld.
Op de bij de processen-verbaal gevoegde foto’s is te zien dat niet alle goederen verpakt zijn, bijvoorbeeld diverse kledingstukken en speelgoed. De elektrische/elektronische apparatuur die op de foto’s is te zien is omwikkeld met plasticfolie, kennelijk om ze te beschermen tegen beschadiging. Ook zijn goederen verpakt in vuilniszakken.