ECLI:NL:GHAMS:2019:4211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
200.252.723/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitsplitsing van all-inhuur in kale huur en servicekosten op basis van artikel 7:258 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam, waarbij de appellant, eigenaar van een woning, in geschil is met de geïntimeerde, die de woning huurt. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van 30 november 2018, waarin de kantonrechter oordeelde over de uitsplitsing van een all-in huurprijs in een kale huurprijs en servicekosten. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de huurprijs boven de liberalisatiegrens ligt en dat artikel 7:258 BW niet van toepassing is. De geïntimeerde heeft echter gesteld dat de huurcommissie de all-in prijs terecht heeft uitgesplitst en dat de kantonrechter de vorderingen van de appellant terecht heeft afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst een all-in prijs zijn overeengekomen en dat artikel 7:258 BW van toepassing is. Het hof oordeelt dat het appelverbod niet wordt doorbroken, omdat de kantonrechter artikel 7:258 BW terecht heeft toegepast. Het hof komt niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de grieven van de appellant, omdat het appelverbod van toepassing blijft. Het hoger beroep wordt verworpen en de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak van het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en onderstreept de toepassing van artikel 7:258 BW in gevallen van all-in huurprijzen, waarbij de uitsplitsing van de huurprijs en servicekosten aan de orde is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.723/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6600015 CV EXPL 18-1966
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ( [land] ),
appellant,
advocaat: mr. M.L. Dingemans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Kikkert te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 januari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 30 november 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
[appellant] heeft een memorie van grieven met een productie genomen.
Bij rolbeslissing van 15 januari 2019 heeft de rolraadsheer [appellant] in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep in verband met het bepaalde in artikel 7:262 lid 2 BW. Tegen de destijds niet verschenen [geïntimeerde] is op de rolzitting van 15 januari 2019 verstek verleend.
[appellant] heeft daarna een akte uitlating over de ontvankelijkheid in hoger beroep tevens ‘andere formulering/wijziging van eis’ genomen.
Op de rolzitting van 23 april 2019 heeft [geïntimeerde] het verstek gezuiverd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord met producties genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.1
[appellant] is eigenaar van de woning, gelegen aan de [adres] , hierna de woning.
2.2
[geïntimeerde] heeft, tezamen met anderen, sinds 10 juli 2015 de woning van [appellant] gehuurd.
2.3
Sinds 10 juli 2016 bedraagt de all-in betalingsverplichting voor de woning
€ 2.270,00 per maand, op grond van artikel 3.1 van de per die datum gesloten huurovereenkomst.
2.4
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] voorgesteld de all-in betalingsverplichting per 1 september 2017 uit te splitsen in een kale huurprijs van € 1.248,50 en een voorschot voor de servicekosten van € 567,50.
2.5
[appellant] is niet akkoord gegaan met het voorstel tot splitsing van de all-in betalingsverplichting.
2.6
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij verzoek van 25 juli 2017 de huurcommissie verzocht de door hem voorgestelde splitsing te beoordelen.
2.7
De huurcommissie heeft bij uitspraak van 8 december 2017 beslist dat tussen partijen een all-in prijs is overeengekomen, dat het voorstel van [geïntimeerde] om deze prijs te splitsen redelijk is en dat per 1 september 2017 de kale huurprijs
€ 1.248,50 en het voorschotbedrag voor de kosten van gas, water en licht en/of overige servicekosten € 567,50 per maand bedraagt.

3.3. De beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek aan de huurcommissie tot uitsplitsing, althans dat wordt bepaald dat de uitspraak van de huurcommissie geen deel is gaan uitmaken van de tussen partijen geldende huurovereenkomst, althans dat de uitspraak van de huurcommissie wordt vernietigd, althans het daartegen ingestelde beroep gegrond wordt verklaard. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd dat per 1 september 2017 de maandelijkse kale huurprijs € 1.702,50 zal bedragen en dat het voorschotbedrag op de servicekosten en de kosten stoffering/meubilering € 567,50 zal bedragen, althans dat de kantonrechter deze bedragen in goede justitie deze zal vaststellen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten waaronder begrepen de kosten van de procedure bij de huurcommissie.
3.2
[appellant] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat artikel 7:258 BW toepassing mist omdat bij aanvang van de huur sprake was van een huurprijs die boven de liberalisatiegrens lag. Hij heeft primair een beroep gedaan op de niet ontvankelijkheid van de huurcommissie en subsidiair gesteld dat de vaststelling van een kale huurprijs van € 1.702,50 redelijk is.
3.3
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat artikel 7:258 BW van toepassing is en dat de huurcommissie de all-inprijs terecht heeft uitgesplitst en de kale huur en de servicekosten bij beslissing van 8 december 2017 juist heeft vastgesteld. Tevens heeft [geïntimeerde] gesteld dat de subsidiaire vordering van [appellant] een wettelijke grondslag mist.
3.4
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. De gronden waarop dat oordeel berust luiden samengevat weergegeven als volgt.
3.5
Partijen zijn bij het sluiten van de huurovereenkomst geen aanvangshuurprijs maar een all-in prijs overeengekomen van € 2.270,00. De wetgever heeft het al dan niet geliberaliseerd zijn van de huurprijs uitdrukkelijk gekoppeld aan de aanvangshuurprijs. Het wettelijk systeem voorziet niet in de mogelijkheid om bij een overeengekomen all-in prijs vast te stellen of sprake is van een geliberaliseerde huurprijs. Daarom kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de huurprijs niet geliberaliseerd is en blijft, ook al overstijgt de huurprijs na uitsplitsing op grond van artikel 7:258 BW de liberalisatiegrens. Dat geldt temeer nu sinds 1 juli 2014 de huurprijs op grond van artikel 7:258 BW niet meer wordt vastgesteld op 55% van de maximaal redelijke huurprijs, doch op 55% van de overeengekomen all-inprijs. Dat laatste doet er overigens niet aan af dat ook vóór 1 juli 2014 uitsplitsing van de all-in prijs op grond van artikel 7:258 BW niet leidde tot de vaststelling van een aanvangshuurprijs. Het systeem van de wet brengt mee dat de hoofdregel prevaleert, te weten, dat sprake is van een niet-geliberaliseerde huurprijs waarop artikel 7:258 BW van toepassing is. Dat betekent dat de huurcommissie terecht artikel 7:258 BW van toepassing heeft verklaard. Toepassing van artikel 7:258 BW leidt tot een uitsplitsing van de overeengekomen all-in prijs van € 2.270,00 in een huurprijs van € 1.248,50 en € 567,50 aan voorschot voor de kosten van nutsvoorzieningen met een individuele meter en de (overige) servicekosten, maar niet tot een vaststelling van de aanvangshuurprijs, omdat de uitsplitsing van de all-in prijs ingaat op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin het verzoek bij de huurcommissie is ontvangen (artikel 17 lid 2 UHW), aldus nog steeds de kantonrechter.
3.6
[appellant] heeft in de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen om dat wat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente aan hem terug te betalen, met beslissing over de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente. De vorderingen als bedoeld in de appeldagvaarding zijn de vorderingen in de dagvaarding in eerste aanleg zoals in 3.1 weergegeven.
3.7
[appellant] heeft bij akte zijn eis in hoger beroep gewijzigd. Die wijziging betreft de vordering tot het geven van een drietal verklaringen voor recht. Die verklaringen voor recht betreffen: de kwalificatie van het gehuurde als geliberaliseerde woonruimte, het niet van toepassing zijn van onderafdeling 2 van titel 4 van afdeling 5 van boek 7 BW, in het bijzonder artikel 7:258 BW, en de onbevoegdheid van de huurcommissie om kennis te nemen van het verzoek van [geïntimeerde] tot splitsing als bedoeld in artikel 7:258 BW. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] zich niet verzet.
ontvankelijkheid
3.8
Omdat [appellant] heeft gesteld dat de kantonrechter ten onrechte artikel 7:258 BW heeft toegepast, is hij ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Appelverbod
3.9
Op grond van artikel 7:262 lid 2 BW is tegen een beslissing van de kantonrechter over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht, geen hogere voorziening toegelaten. Dit appelverbod kan (onder meer) worden doorbroken indien de kantonrechter de artikelen 7:246 tot en met 7:265 BW ten onrechte heeft toegepast. [appellant] heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte artikel 7:258 BW van toepassing heeft geacht omdat de - op zich juist - vastgestelde kale huurprijs van EUR 1.248,50 boven de liberalisatiegrens ligt.
3.1
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn bij het sluiten van de huurovereenkomst geen huurprijs maar een all-in prijs overeengekomen. Artikel 7:258 BW bepaalt voor een dergelijk geval dat de overeengekomen all-in prijs moet worden uitgesplitst in een huurprijs en in een voorschot voor de kosten van nutsvoorzieningen en de (overige) servicekosten. Dat betekent dat de kantonrechter terecht artikel 7:258 BW van toepassing heeft verklaard, zodat het appelverbod niet wordt doorbroken. Het arrest van het hof Amsterdam van 30 augustus 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8783), waarnaar [appellant] heeft verwezen, noopt niet tot een andere conclusie.
3.11
Het voorgaande betekent dat het appelverbod niet wordt doorbroken. Het hof komt niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de grieven - voor zover deze niet gericht waren op doorbreking van het appelverbod - en evenmin aan de bij akte geformuleerde vermeerdering van eis. Het hof derhalve ook niet toe aan de beoordeling van de inhoudelijke overwegingen van de kantonrechter. Het hoger beroep wordt verworpen en [appellant] wordt belast met de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, J.C. Toorman en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.