In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam, waarbij de appellant, eigenaar van een woning, in geschil is met de geïntimeerde, die de woning huurt. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van 30 november 2018, waarin de kantonrechter oordeelde over de uitsplitsing van een all-in huurprijs in een kale huurprijs en servicekosten. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de huurprijs boven de liberalisatiegrens ligt en dat artikel 7:258 BW niet van toepassing is. De geïntimeerde heeft echter gesteld dat de huurcommissie de all-in prijs terecht heeft uitgesplitst en dat de kantonrechter de vorderingen van de appellant terecht heeft afgewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst een all-in prijs zijn overeengekomen en dat artikel 7:258 BW van toepassing is. Het hof oordeelt dat het appelverbod niet wordt doorbroken, omdat de kantonrechter artikel 7:258 BW terecht heeft toegepast. Het hof komt niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de grieven van de appellant, omdat het appelverbod van toepassing blijft. Het hoger beroep wordt verworpen en de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De uitspraak van het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en onderstreept de toepassing van artikel 7:258 BW in gevallen van all-in huurprijzen, waarbij de uitsplitsing van de huurprijs en servicekosten aan de orde is.