ECLI:NL:GHAMS:2019:4210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
200.251.647/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst en belang bij inhoudelijke beoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Smart Retail Concepts B.V. [appellant] had in eerste aanleg verzocht om de voorwaardelijke ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te weigeren, terwijl Smart Retail verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechtbank had in haar beschikking geoordeeld dat [appellant] als statutair bestuurder en niet als werknemer van Smart Retail diende te worden aangemerkt, en had de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2019 ontbonden, met toekenning van een transitievergoeding aan [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven gericht tegen de beslissing van de rechtbank, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het hof concludeerde dat de voorwaarde waaronder Smart Retail het ontbindingsverzoek had ingesteld, niet meer kon worden vervuld, aangezien [appellant] zich had neergelegd bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2018.

Het hof verwierp het hoger beroep van [appellant] en veroordeelde hem in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden begroot op € 741,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris voor de advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.251.647/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/653131 / HA RK 18-269
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.M. Noordzij te Amsterdam,
tegen
SMART RETAIL CONCEPTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th.H.P. van den Kieboom te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Smart Retail genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 21 december 2018, onder aanvoering van gronden en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam onder bovengenoemd zaaknummer op 15 november 2018 heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof:
primairhet verzoek van Smart Retail om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen alsnog zal afwijzen dan wel de beschikking zal vernietigen,
subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat dan wel bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 september 2018 is geëindigd, althans onder een andere in goede justitie te bepalen voorwaarde, althans onvoorwaardelijk:
- Smart Retail zal veroordelen de arbeidsovereenkomst met [appellant] te herstellen met ingang van 1 september 2018 dan wel een in goede justitie te bepalen datum, dan wel
- Smart Retail zal veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding aan [appellant] ,
een en ander met veroordeling van Smart Retail in de proceskosten in beide instanties.
Op 11 maart 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Smart Retail ingekomen, inhoudende het primaire verzoek [appellant] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, subsidiair het verzoek de verdere behandeling van de zaak aan te houden totdat de rechtbank in een door [appellant] geëntameerde procedure om toekenning van een billijke vergoeding heeft beslist en meer subsidiair het verzoek, voor het geval dat wordt vastgesteld dat [appellant] belang heeft bij een volledige behandeling van de beroepsgronden, Smart Retail in de gelegenheid te stellen zich nader bij akte uit te laten over hetgeen door [appellant] is aangevoerd, in alle gevallen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
Op 27 september 2019 is van [appellant] een nadere productie (inhoudende een tweetal beschikkingen van de rechtbank in een andere procedure tussen partijen) ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.27 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Kortheidshalve verwijst het hof naar de door de rechtbank vastgestelde feiten. Voor zover [appellant] grieven heeft gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank behoeven deze geen bespreking omdat [appellant] daarbij geen voldoende belang heeft, zoals uit het navolgende blijkt.

3.Beoordeling

3.1.
Smart Retail heeft in eerste aanleg - na wijziging van eis - verzocht om, samengevat weergegeven, de arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellant] , voor het geval deze nog bestaat casu quo voor het geval dat bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing komt vast te staan dat die arbeidsovereenkomst niet op 1 september 2018 is geëindigd, (voorwaardelijk) te ontbinden op zo kort mogelijke termijn op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a in samenhang met artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e, d, g en/of h BW, onder toekenning van de transitievergoeding aan [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Smart Retail. Bij wijze van incidenteel verzoek heeft [appellant] verzocht de zaak te verwijzen naar de kantonrechter omdat hij niet als statutair bestuurder maar als werknemer van Smart Retail dient te worden aangemerkt. [appellant] heeft verzocht Smart Retail te veroordelen in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident. Smart Retail heeft tegen het incidentele verzoek van [appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] als statutair bestuurder en niet als werknemer van Smart Retail dient te worden aangemerkt en dat dat betekende dat de rechtbank bevoegd was van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van Smart Retail kennis te nemen. Het incidentele verzoek tot verwijzing is afgewezen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met inachtneming van de door Smart Retail geformuleerde voorwaarden per 1 januari 2019 ontbonden en Smart Retail is veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding ad € 4.212,- bruto. De proceskosten zijn gecompenseerd, aldus dat partijen de eigen proceskosten dienden te dragen.
3.4.
Tegen de beslissingen in de hoofdzaak en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in dit hoger beroep op. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat hij geen vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2018 nastreeft, maar dat hij om andere redenen hoger beroep heeft ingesteld, namelijk allereerst om te voorkomen dat de bestreden beschikking gezag van gewijsde zou krijgen en daarnaast om verschillende rechtsklachten aan de orde te stellen. [appellant] stelt zich op het standpunt (i) dat de door Smart Retail geformuleerde voorwaarde, die de rechtbank in het dictum van de beschikking heeft overgenomen, in strijd is met het recht, (ii) dat Smart Retail geen belang had bij de in eerste aanleg uitgesproken voorwaardelijke ontbinding en (iii) dat de rechtbank in de beschikking buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Verder heeft de rechtbank zonder enige motivering het bewijsaanbod van [appellant] gepasseerd. De regels van het civiele procesrecht brengen mee dat (dergelijke) fouten in de uitspraak in eerste aanleg in hoger beroep kunnen worden gecorrigeerd. Hiermee is het belang van [appellant] bij zijn verzoeken in hoger beroep ex artikel 3:303 BW gegeven. Ten slotte heeft [appellant] een belang bij een uitspraak van het hof over de proceskostenveroordeling, aldus steeds [appellant] .
3.5.
Het hof overweegt als volgt. Smart Retail had, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, belang bij het indienen van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek omdat [appellant] zich aanvankelijk niet neerlegde bij de opzegging van zijn dienstverband door Smart Retail per 1 september 2018. Hoewel [appellant] blijkens een op 15 oktober 2018 bij de rechtbank Midden-Nederland, dus na sluiting van de behandeling van de onderhavige procedure in eerste aanleg, ingediend verzoekschrift te kennen gaf de opzegging niet langer in rechte te bestrijden, had Smart Retail belang bij voortzetting van de procedure ter verkrijging van een rechterlijke beschikking in verband met de proceskosten en het verkrijgen van een oordeel over de vraag of [appellant] al dan niet als statutair bestuurder van Smart Retail diende te worden aangemerkt. Dit laatste punt raakte rechtstreeks de rechtsbetrekking tussen partijen en de gevolgen van de opzegging. Geen van beide partijen heeft de rechtbank over de vanaf 15 oktober 2018 tussen hen vaststaande beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2018 geïnformeerd. [appellant] bevestigt in het beroepschrift ondubbelzinnig dat hij zich erbij heeft neergelegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2018 is beëindigd. In de door hem bij de rechtbank Midden-Nederland bij verzoekschrift van 15 oktober 2018 gestarte procedure heeft [appellant] vervolgens onder meer verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Bij beschikking van 12 april 2019 heeft de rechtbank dat verzoek toegewezen. Partijen hebben tegen deze beschikking geen hoger beroep ingesteld.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat de voorwaarde waaronder Smart Retail het ontbindingsverzoek heeft ingesteld, niet is en niet meer kan worden vervuld, waarmee het einde van het dienstverband van [appellant] per 1 september 2018 is komen vast te staan. Gelet hierop heeft (de voortzetting van) de onderhavige procedure praktisch geen betekenis meer voor de rechtsverhouding tussen partijen. Smart Retail kan bovendien in eerste aanleg niet meer (overwegend) in het ongelijk worden gesteld of worden aangemerkt als de in eerste aanleg (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, wat er ook zij van de gronden van het hoger beroep. Dat betekent ook dat de gronden van [appellant] niet kunnen leiden tot een proceskostenveroordeling in eerste aanleg ten laste van Smart Retail. De stelling van [appellant] dat hij als indirect aandeelhouder voor 29% bijdraagt in de kosten als gevolg van de door Smart Retail (volgens [appellant] onnodig) gestarte ontbindingsprocedure, hetgeen Smart Retail heeft betwist, kan hem daarom niet baten.
3.7.
Het verkrijgen van een principiële uitspraak van het hof met betrekking tot de door [appellant] opgeworpen kwesties betreffende de geschilpunten in eerste aanleg, levert naar vaste rechtspraak evenmin voldoende belang op. De conclusie is dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij een verdere inhoudelijke beoordeling van de zaak in hoger beroep, zoals artikel 3:303 BW vereist, hetgeen Smart Retail ook heeft betoogd. De gronden van [appellant] kunnen om die reden onbesproken blijven. Ten slotte is er geen grond om het verzoek van Smart Retail [appellant] alsnog te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg toe te wijzen.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen. Gelet op deze uitkomst zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Smart Retail gevallen, op € 741,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, I.A. Haanappel-van der Burg en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.