ECLI:NL:GHAMS:2019:4205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
200.241.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over agentuurovereenkomst en recht op provisie tussen Warenbörse Handels-GmbH en [X] B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Warenbörse Handels-GmbH tegen een tussenvonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Warenbörse, een Oostenrijkse vennootschap, heeft een agentuurovereenkomst gesloten met [X] B.V., waarbij [X] als agent fungeert voor de verkoop van producten in Oostenrijk. De kern van het geschil betreft het recht op provisie dat Warenbörse claimt over verkopen die [X] direct aan klanten in Oostenrijk heeft gedaan, zonder tussenkomst van Warenbörse. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Warenbörse geen recht had op provisie voor deze verkopen, wat Warenbörse in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat Warenbörse wel recht heeft op provisie over alle verkopen aan Oostenrijkse klanten, ongeacht of deze verkopen tot stand zijn gekomen door bemiddeling van Warenbörse. Het hof vernietigt het tussenvonnis van de kantonrechter en verklaart voor recht dat Warenbörse recht heeft op provisie over alle transacties met Oostenrijkse klanten. De zaak wordt terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.095/01
zaaknummer rechtbank : 6278693 CV EXPL 17-20370
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2019
inzake
de vennootschap met rechtspersoonlijkheid naar het recht van Oostenrijk
WARENBÖRSE HANDELS-GmbH
gevestigd te Pasching, Oostenrijk,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. van Raaijen te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Warenbörse en [X] genoemd.
Warenbörse is bij dagvaarding van 11 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrecher) van 26 maart 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Warenbörse als eiseres [X] als gedaagde. Tegen dit tussenvonnis heeft de kantonrechter bij vonnis van 11 juni 2018 hoger beroep open gesteld.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van Warenbörse;
- antwoordakte van de zijde van [X] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
Warenbörse heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden tussenvonnis zal vernietigen, voor zover dit vonnis onderdeel is van de appelprocedure, en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zal oordelen dat de vorderingen van Warenbörse, die hierna onder 3.1 zullen worden weergegeven, alsnog toewijsbaar zijn, dan wel toe zal wijzen, een en ander door het hof zelfstandig af te doen, dan wel met terugwijzing naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beoordeling, met veroordeling van [X] in de proceskosten van het hoger beroep en de eerste aanleg, met nakosten.
[X] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep, met veroordeling van Warenbörse in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten voor zover relevant voor de beoordeling van de zaak neer op het volgende.
2.1
[X] exploiteert een groothandel in artikelen van met name glas, porselein en aardewerk, onder meer bestaande uit decoratieartikelen en woonaccessoires.
2.2
Warenbörse exploiteert een onderneming in Oostenrijk en verkoopt voor rekening en risico van [X] als agent voor Warenbörse artikelen van [X] aan klanten in Oostenrijk.
2.3
Op 3 maart 2008 hebben partijen een agentuurovereenkomst gesloten (hierna: de Agentuurovereenkomst 2008). In artikel 1 van die overeenkomst is onder meer bepaald:
“article 1 Agency
1.1
[X] appoints the sole and exclusive Agent for the term of this agreement as agent to sell in the name and at the expense and risk of [X] the products (the “Products”) traded by [X] in the territory (the “Territory”) described below. The agent declares that it accepts this appointment.
1.2
The Territory is Austria.”
In artikel 8 is onder het kopje “
Commission” onder meer bepaald:
“8.1 The Agent is entitled to commission on the sales effected through its intermediary services. The right to commission depends on the performance of the contract between [X] and the customer. No commission will be due if the customer fails to pay the invoice within one year of the invoice date. Any commission already advanced will be deducted from the next commission payment.”
(…)
2.4
In de agentuurovereenkomst 2008 staan in artikel 8 voorts bepalingen opgenomen met betrekking tot de (berekening van) de verschuldigde commissie. Onder 8.2 van de overeenkomst is een bepaling opgenomen over zogenaamde “
container business deals”Dit betreft verkoop van [X] van bulkgoederen, aan klanten buiten Oostenrijk geleverd per container, waarvan een gedeelte door die klanten wordt afgeleverd aan (een filiaal) in Oostenrijk. In artikel 8.2 staat in dat verband opgenomen:
(…)“For container business deals with customers outside the Territory of which products will be delivered in the Territory, 3% provision applies for the net values supplies into the Territory.”(…)
2.5
Op 7 mei 2014 hebben partijen een nieuwe agentuur overeenkomst gesloten (hierna: de Agentuurovereenkomst 2014) waarin de provisies zijn aangepast, met de bepaling dat de nieuwe provisieafspraken gelden voor zaken vanaf 2015 en dat voor alle orders geplaatst en geleverd in 2014 de oude provisieafspraken gelden. De hierboven onder 2.3 geciteerde bepalingen zijn ongewijzigd gebleven. De onder 2.4 geciteerde bepaling is niet opgenomen in de Agentuurovereenkomst 2014. Beide overeenkomsten tezamen zullen hierna ook worden aangeduid met de Agentuurovereenkomsten.
2.6
In december 2015 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van een klacht van Warenbörse, inhoudende dat (i) [X] direct klanten in Oostenrijk bedient zonder daarover provisie toe te kennen aan Warenbörse en (ii) [X] niet de onder 2.4 bedoelde provisie over “
container business deals”betaalt aan Warenbörse Een minnelijke regeling is niet getroffen.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft Warenbörse (na vermeerdering en aanvulling van eis) gevorderd, voor zover in dit hoger beroep van belang, samengevat en zakelijk weergegeven,
1. voor recht te verklaren dat [X] in strijd handelt of heeft gehandeld met de Agentuurovereenkomsten door ondanks de overeengekomen exclusiviteit ten gunste van Warenbörse met klanten, waaronder een aantal bij naam genoemde klanten die zijn gesitueerd en of gevestigd in Oostenrijk, direct zaken te doen en overeenkomsten af te sluiten waardoor [X] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen in de periode 2010 tot en met 2017, althans een andere in goede justitie te bepalen periode, door aldus te handelen en zonder Warenbörse terzake de daarvoor overeengekomen provisie te voldoen;
en/of
2. voor recht te verklaren dat Warenbörse onder toepassing van de Agentuurovereenkomsten recht heeft op provisie over alle verkopen/ transacties door [X] met in Oostenrijk gesitueerde of gevestigde klanten, onafhankelijk of de verkoop/transactie tot stand is gekomen door bemiddeling van Warenbörse of niet.
Overige vorderingen van Warenbörse zien op provisie over “
container business dealsen op de berekening en vaststelling van de aan Warenbörse verschuldigde provisie, de daartoe benodigde informatie aan de hand van inzage in de administratie van [X] en de benoeming van een deskundige, een en ander zoals door de kantonrechter weergegeven in het tussenvonnis onder 2.
3.2
De kantonrechter heeft in de rechtsoverwegingen 10 tot en met 16 van het tussenvonnis de vraag of [X] zich gelet het bepaalde in artikel 7:431 lid onder c BW het recht heeft voorbehouden om zelf rechtstreeks en zonder tussenkomst van Warenbörse zaken te doen met in Oostenrijk gevestigde (filialen van) klanten en zonder dat [X] daarover aan Warenbörse provisie verschuldigd is, aldus beantwoord dat er voldoende redenen zijn om artikel 8.1 van de agentuurovereenkomsten zo uit te leggen dat daaruit volgt dat Warenbörse slechts aanspraak heeft op provisie over verkopen die door haar tussenkomst tot stand zijn gekomen en dat Warenbörse geen aanspraak heeft op provisie over verkopen die - zonder haar tussenkomst – rechtstreeks tussen [X] en in Oostenrijk gevestigde klanten tot stand zijn gekomen. Hieraan heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 17 de conclusie verbonden dat de vorderingen van Warenbörse met betrekking tot provisie over verkopen door [X] zelf aan in Oostenrijk gevestigde klanten - die dus zonder tussenkomst van Warenbörse tot stand zijn gekomen - niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft met betrekking tot overige onderdelen van het geschil de zaak verwezen naar de rol voor uitlating en elke verdere beslissing aangehouden.
3.3
Tegen de hiervoor weergegeven eindbeslissingen van de kantonrechter met betrekking tot artikel 7:431 lid 1 sub c BW en artikel 1 lid 1 en artikel 8 lid 1 van de agentuurovereenkomsten en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Warenbörse met elf grieven op.
3.4
Warenbörse heeft in haar grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, in de kern gesteld dat uit artikel 1.1 van de Agentuurovereenkomsten volgt dat Warenbörse exclusiviteit is verleend voor alle verkopen in Oostenrijk en dat uit artikel 8 lid 1 van de Agentuurovereenkomsten niet volgt dat het [X] vrijstaat om rechtstreeks met klanten, althans zelfstandige filialen van klanten, zaken te doen, zonder daarover provisie verschuldigd te zijn aan Warenbörse. Het verweer van [X] luidt in de kern dat in artikel 8 lid 1 van de Agentuurovereenkomsten uitdrukkelijk is bepaald dat Warenbörse slechts aanspraak heeft op provisie over verkopen die door haar tussenkomst tot stand zijn gekomen en dat dit doet niet af aan het bepaalde in artikel 1.1 van de Agentuurovereenkomsten waarin is bepaald dat Warenbörse de enige en exclusieve agent voor Oostenrijk is. Volgens [X] staat het haar vrij om zelf rechtstreeks met klanten in Oostenrijk zaken te doen. Indien geen sprake is van tussenkomst van Warenbörse is [X] hierover geen provisie verschuldigd, aldus [X] .
3.5
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 7:431 lid 1 BW, dat hier van toepassing is, bepaalt het volgende:

De handelsagent heeft recht op provisie voor de overeenkomsten die tijdens de duur der agentuurovereenkomst zijn tot stand gekomen:
a. indien de overeenkomst door zijn tussenkomst is tot stand gekomen;
b. (…);
c. indien de overeenkomst is afgesloten met iemand die behoort tot de klantenkring die, of gevestigd is in het gebied dat aan de handelsagent is toegewezen, tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen dat de handelsagent ten aanzien van die klantenkring of in dat gebied niet het alleenrecht heeft.”
3.6
Tussen partijen is niet in geschil (zoals ook de kantonrechter heeft overwogen onder 6 van het tussenvonnis) dat Warenbörse op grond van artikel 1.1 van de Agentuurovereenkomsten het recht heeft om als enig agent op te treden in Oostenrijk en dat zij als agent ook het exclusieve recht (alleenrecht) heeft om in Oostenrijk te bemiddelen voor [X] en op naam en voor rekening van [X] in Oostenrijk overeenkomsten met derden te sluiten. Uit artikel 7:431 lid 1 onder c BW volgt dat dit exclusieve recht slechts kan worden ingeperkt als dat uitdrukkelijk is overeengekomen. De stelplicht en bewijslast van een dergelijke uitdrukkelijke afspraak liggen, gelet op de “tenzij formulering
in de genoemde bepaling, bij [X] . Die bepaling is ingegeven ter bescherming van de agent. Zonder een uitdrukkelijke afspraak waarin het exclusieve recht wordt ingeperkt, heeft de agent recht op provisie met betrekking tot transacties die buiten hem om in het gebied waarover zijn exclusiviteit zich uitstrekt, tot stand zijn gekomen. Dat die afspraak uitdrukkelijk moet zijn gemaakt, betekent naar het oordeel van het hof, dat ter vaststelling daarvan niet kan worden volstaan met een uitleg van de bepalingen in de Agentuurovereenkomsten aan de hand van de Haviltex- norm, maar dat - met als achtergrond de gedachte dat het bepaalde in artikel 7:431 lid 1 onder c BW strekt ter bescherming van de agent - sprake moet zijn van een uitdrukkelijk overeengekomen afspraak, met daarin een beperking van de overeengekomen exclusiviteit ten gunste van [X] . Als deze afspraak niet komt vast te staan, dan heeft Warenbörse recht op provisie met betrekking tot transacties die buiten haar om in Oostenrijk tot stand zijn gekomen en daaronder vallen ook de transacties die [X] heeft gesloten met klanten (of filialen van klanten) in Oostenrijk.
3.7
Naar het oordeel van het hof is [X] er niet in geslaagd om een uitdrukkelijke afspraak aan te tonen die inhoudt dat zij zich het recht heeft voorbehouden om buiten Warenbörse om in Oosterijk zaken te doen met klanten zonder daarover provisie aan Warenbörse verschuldigd te zijn. Haar stellingen houden in dat die uitdrukkelijke afspraak blijkt uit de tekst van de agentuurovereenkomsten en de onderlinge samenhang van met name de artikelen 1, 3 en 8 (waaronder de bepaling in de Agentuurovereenkomst 2008 omtrent de
container business deals) mede in combinatie met de omstandigheid dat [X] reeds vóór de tot standkoming van de Agentuurovereenkomst 2008 zelf actief was op de Oostenrijkse markt en [X] dat wenste te continueren en dat dit alles bij Warenbörse bekend was. Die stellingen zijn echter ontoereikend om tot het oordeel te kunnen komen dat de bedoelde nadrukkelijke afspraak is gemaakt. Uit de inhoud van de door [X] aangehaalde artikelen van de agentuurovereenkomsten, noch uit de onderlinge samenhang daarvan – of anderszins - blijkt een uitdrukkelijke afspraak inhoudende dat Warenbörse geen recht op provisie heeft over de door [X] in Oostenrijk afgesloten transacties. De door [X] gestelde omstandigheden ten tijde van de totstandkoming maken dat niet anders. [X] heeft overigens geen feiten heeft gesteld waarvan het bewijs tot de vaststelling van de door hem gestelde uitdrukkelijke afspraak zou kunnen leiden. Het door [X] gedane bewijsaanbod wordt door het hof gepasseerd als niet ter zake dienend.
3.8
De conclusie luidt dat de grieven slagen. Het tussenvonnis zal worden vernietigd voor zover daarin is overwogen en beargumenteerd (rechtsoverwegingen 10 tot en met 17) dat de vorderingen van Warenbörse met betrekking tot provisie over verkopen door [X] zelf aan in Oostenrijk gevestigde klanten - die dus zonder tussenkomst van Warenbörse tot stand zijn gekomen - niet toewijsbaar zijn. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaren (conform het gevorderde onder 2 van de akte vermeerdering en aanvulling eis van Warenbörse) dat Warenbörse onder toepassing van de Agentuurovereenkomst 2008 en de Agentuurovereenkomst 2014, recht heeft op provisie over alle verkopen/transacties door [X] met in Oostenrijk gesitueerde of gevestigde klanten, onafhankelijk van de vraag of de verkopen/transacties tot stand zijn gekomen door bemiddeling van Warenbörse. Het hof ziet geen aanleiding om de zaak zelf af te doen, te meer nu de beoordeling van de vorderingen met betrekking tot de “
container business deals”mogelijk samenhang vertoont met de berekening van de aan Warenbörse verschuldigde provisie naar aanleiding van de verklaring voor recht. De zaak zal worden teruggewezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling en beoordeling. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep. Het hof zal geen proceskostenveroordeling opleggen met betrekking tot de eerste aanleg, nu de zaak bij de kantonrechter verder behandeld en beoordeeld zal worden en het oordeel van het hof zich slechts uitstrekt over een gedeelte van het tussenvonnis, waarin elke verdere beslissing is aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussenvonnis waarvan beroep voor zover daarin is overwogen en beargumenteerd (rechtsoverwegingen 10 tot en met 17) dat de vorderingen van Warenbörse met betrekking tot provisie over verkopen door [X] zelf aan in Oostenrijk gevestigde klanten - die dus zonder tussenkomst van Warenbörse tot stand zijn gekomen - niet toewijsbaar zijn;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat Warenbörse onder toepassing van de Agentuurovereenkomst 2008 en de Agentuurovereenkomst 2014, recht heeft op provisie over alle verkopen/transacties door [X] met in Oostenrijk gesitueerde of gevestigde klanten, onafhankelijk van de vraag of de verkopen/transacties tot stand zijn gekomen door bemiddeling van Warenbörse;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Warenbörse begroot op € 2080,80 aan verschotten en € 1959,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
wijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling en beoordeling;
Dit arrest is gewezen door de mrs. H.M.M. Steenberghe, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.