Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Commission” onder meer bepaald:
container business deals”Dit betreft verkoop van [X] van bulkgoederen, aan klanten buiten Oostenrijk geleverd per container, waarvan een gedeelte door die klanten wordt afgeleverd aan (een filiaal) in Oostenrijk. In artikel 8.2 staat in dat verband opgenomen:
container business deals”betaalt aan Warenbörse Een minnelijke regeling is niet getroffen.
3.Beoordeling
container business dealsen op de berekening en vaststelling van de aan Warenbörse verschuldigde provisie, de daartoe benodigde informatie aan de hand van inzage in de administratie van [X] en de benoeming van een deskundige, een en ander zoals door de kantonrechter weergegeven in het tussenvonnis onder 2.
De handelsagent heeft recht op provisie voor de overeenkomsten die tijdens de duur der agentuurovereenkomst zijn tot stand gekomen:
”in de genoemde bepaling, bij [X] . Die bepaling is ingegeven ter bescherming van de agent. Zonder een uitdrukkelijke afspraak waarin het exclusieve recht wordt ingeperkt, heeft de agent recht op provisie met betrekking tot transacties die buiten hem om in het gebied waarover zijn exclusiviteit zich uitstrekt, tot stand zijn gekomen. Dat die afspraak uitdrukkelijk moet zijn gemaakt, betekent naar het oordeel van het hof, dat ter vaststelling daarvan niet kan worden volstaan met een uitleg van de bepalingen in de Agentuurovereenkomsten aan de hand van de Haviltex- norm, maar dat - met als achtergrond de gedachte dat het bepaalde in artikel 7:431 lid 1 onder c BW strekt ter bescherming van de agent - sprake moet zijn van een uitdrukkelijk overeengekomen afspraak, met daarin een beperking van de overeengekomen exclusiviteit ten gunste van [X] . Als deze afspraak niet komt vast te staan, dan heeft Warenbörse recht op provisie met betrekking tot transacties die buiten haar om in Oostenrijk tot stand zijn gekomen en daaronder vallen ook de transacties die [X] heeft gesloten met klanten (of filialen van klanten) in Oostenrijk.
container business deals) mede in combinatie met de omstandigheid dat [X] reeds vóór de tot standkoming van de Agentuurovereenkomst 2008 zelf actief was op de Oostenrijkse markt en [X] dat wenste te continueren en dat dit alles bij Warenbörse bekend was. Die stellingen zijn echter ontoereikend om tot het oordeel te kunnen komen dat de bedoelde nadrukkelijke afspraak is gemaakt. Uit de inhoud van de door [X] aangehaalde artikelen van de agentuurovereenkomsten, noch uit de onderlinge samenhang daarvan – of anderszins - blijkt een uitdrukkelijke afspraak inhoudende dat Warenbörse geen recht op provisie heeft over de door [X] in Oostenrijk afgesloten transacties. De door [X] gestelde omstandigheden ten tijde van de totstandkoming maken dat niet anders. [X] heeft overigens geen feiten heeft gesteld waarvan het bewijs tot de vaststelling van de door hem gestelde uitdrukkelijke afspraak zou kunnen leiden. Het door [X] gedane bewijsaanbod wordt door het hof gepasseerd als niet ter zake dienend.
container business deals”mogelijk samenhang vertoont met de berekening van de aan Warenbörse verschuldigde provisie naar aanleiding van de verklaring voor recht. De zaak zal worden teruggewezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling en beoordeling. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep. Het hof zal geen proceskostenveroordeling opleggen met betrekking tot de eerste aanleg, nu de zaak bij de kantonrechter verder behandeld en beoordeeld zal worden en het oordeel van het hof zich slechts uitstrekt over een gedeelte van het tussenvonnis, waarin elke verdere beslissing is aangehouden.