ECLI:NL:GHAMS:2019:4176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
200.256.695/01 OK en 200.256.695/02 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling op beschikking inzake onderzoekskosten en wanbeleid van besloten vennootschap in liquidatie

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2019 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot aanvulling van een eerdere beschikking van 17 oktober 2019. De verzoekers, [A] en [B], vertegenwoordigd door mr. J.T. Stekelenburg, hebben de Ondernemingskamer verzocht om een aanvulling op de beschikking, omdat er niet was beslist over de onderzoekskosten die door de verweerster, de besloten vennootschap [C] (in liquidatie), moesten worden vergoed. De vereffenaar van [C], mr. A.L. Leuftink, had eerder telefonisch verzocht om deze aanvulling, omdat de beschikking van 17 oktober 2019 niet expliciet de btw op de onderzoekskosten had vermeld.

De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat in de eerdere beschikking niet was bedoeld om de btw ten laste van de vennootschap te laten, maar dat het verschuldigde bedrag niet was genoemd. De Ondernemingskamer heeft daarom besloten het dictum van de beschikking aan te vullen. In de aanvulling is onder andere bepaald dat [D] en [E] hoofdelijk de onderzoekskosten aan [C] moeten voldoen, en dat de aandelen in [C] onder beheer zijn overgedragen aan een derde partij. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de voorwaardelijke ontbinding.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft civiel recht en ondernemingsrecht, met specifieke aandacht voor de rol van de Ondernemingskamer in het kader van liquidatie en onderzoekskosten.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummers: 200.256.695/01 OK en 200.256.695/02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 20 november 2019
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2.
[B],
wonende te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. J.T. Stekelenburg, kantoorhoudende te Holten,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C](in liquidatie),
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. H. Dulacken
mr. G.J. Boeve, beiden kantoorhoudende te Utrecht,
e n t e g e n

1.[D] ,

wonende te Ommen,
advocaten:
mr. E.J. Binken
mr. L.Z. Bosman, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
2.
[E],
wonende te [....] ,
3.
[F],
wonende te [....] ,
niet verschenen,
BELANGHEBBENDEN.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen en andere personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekers gezamenlijk: [A] c.s.;
  • verweerster: [C] ;
  • belanghebbende sub 1: [D] ;
  • belanghebbende sub 2: moeder;
- belanghebbende sub 3: [F] .
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 2 augustus 2018, 8 augustus 2018, 11 december 2018, 31 januari 2019, 6 maart 2019 en 17 oktober 2019 alsmede naar de beschikking van de raadsheer-commissaris van 24 december 2018 in deze zaak.
1.3
Op 22 oktober 2019 heeft de vereffenaar van het vermogen van [C] , mr. A.L. Leuftink (hierna: Leuftink), de Ondernemingskamer telefonisch verzocht haar beschikking van 17 oktober 2019 aan te vullen, nu de Ondernemingskamer niet heeft beslist op het verzoek tot veroordeling tot betaling van het bedrag ter zake van de onderzoekskosten
inclusiefbtw.
1.4
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft bij brief van 23 oktober 2019 aan partijen kenbaar gemaakt dat de Ondernemingskamer voornemens is het dictum van de beschikking van 17 oktober 2019 aan te vullen op grond van artikel 32 lid 1 Rv, zodat het dictum – voor wat betreft de onderzoekskosten – zal luiden (waarbij de aanvullingen onderstreept zijn weergegeven):
De Ondernemingskamer:
(…)
veroordeelt [D] de onderzoekskosten tot een bedrag van€ 17.178,61 inclusief btw (€ 14.197,20 exclusief btw)aan [C] te voldoen;
veroordeelt [D] en [E] hoofdelijk de onderzoekskosten tot een bedrag van€ 8.589,31 inclusief btw (€ 7.098,60 exclusief btw)aan [C] te voldoen, met bepaling dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor jegens [C] zal zijn gekweten;
(…)
1.5
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk op 30 oktober 2019 uit te laten over voornoemd voornemen.
1.6
Bij e-mail van 25 oktober 2019 heeft mr. Boeve voormeld zich namens [C] gerefereerd aan het voornemen van de Ondernemingskamer.
1.7
Bij e-mail van 28 oktober 2019 heeft mr. Stekelenburg voormeld zich namens [A] c.s. gerefereerd aan het voornemen van de Ondernemingskamer.
1.8
Bij e-mail van 29 oktober 2019 heeft mr. Bosman voormeld namens [D] aangevoerd dat de Ondernemingskamer in haar beschikking van 17 oktober 2019 heeft beslist op het verzoek tot voldoening van btw. De Ondernemingskamer heeft [D] en Moeder veroordeeld tot voldoening van bedragen exclusief btw. Omdat mr. Boeve zich op 25 oktober 2019 namens [C] aan het oordeel van de Ondernemingskamer heeft gerefereerd, lijkt Leuftink het verzoek om aanvulling qualitate qua gedaan te hebben, en niet namens [C] . In die hoedanigheid staat niet vast dat Leuftink een beroep kan doen op artikel 32 Rv, aldus – nog steeds – mr. Bosman in de hiervoor genoemde e-mail. Desgevraagd heeft mr. Boeve bij e-mail van 11 november 2019 laten weten dat het verzoek zoals gedaan door mr. Leuftink mede kan worden beschouwd als te zijn ingediend door [C] .
1.9
Moeder en [F] hebben zich niet uitgelaten over het voornemen van de Ondernemingskamer om tot aanvulling van het dictum van de beschikking van 17 oktober 2019 over te gaan.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Artikel 32 lid 1 Rv staat ten dienste van de partij die het verzoek heeft gedaan waarop de rechter deels niet heeft beslist. Bij verzoekschrift van 15 april 2019 heeft [C] verzocht [D] en Moeder te veroordelen in de onderzoekskosten van € 25.767,92 (incl. btw), althans € 21.295,80 (excl. btw). De Ondernemingskamer heeft de onderzoekskosten in haar beschikking van 17 oktober 2019 toegewezen tot de daar vermelde bedragen ‘exclusief btw’.
2.2
De Ondernemingskamer overweegt dat in de genoemde beschikking niet bedoeld is de over de onderzoekskosten verschuldigde btw ten laste van de vennootschap te laten, maar dat slechts het concreet verschuldigde bedrag niet is genoemd. Daarmee is verzuimd te beslissen op het primair verzochte, waarin – in zoverre onbetwist – al een bedrag ter zake van btw was verwerkt. De Ondernemingskamer zal het dictum van de beschikking derhalve aanvullen, zodat dit komt te luiden als na te melden.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
vult haar op 17 oktober 2019 gegeven beschikking in deze zaak aldus aan dat het dictum als volgt komt te luiden:
“De Ondernemingskamer:
verstaat dat uit het verslag van het onderzoek blijkt van wanbeleid van [C] , gevestigd te [....] ;
verstaat dat [D] en [E] hiervoor verantwoordelijk zijn;
ontslaat [D] en [E] als bestuurders van [C] ;
ontbindt, voor het geval op enig moment het besluit tot ontbinding van [C] van 7 november 2018 in rechte wordt vernietigd, dan wel nietig verklaard, [C] , gevestigd te [....] , en benoemt voor dat geval mr. A.L. Leuftink te Soestduinen tot vereffenaar van het vermogen van [C] ;
bepaalt dat de aandelen in [C] – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – met ingang van heden ten titel van beheer gedurende de periode van vereffening zijn overgedragen aan mevrouw drs. H.C. van Eyck van Heslinga te Driebergen;
bepaalt dat met betrekking tot de ten titel van beheer overgedragen aandelen aan de contractuele bepaling tussen partijen, inhoudende dat het stemrecht op de aandelen in [C] wordt toegekend aan [E] als vruchtgebruiker, geen werking toekomt en stelt, voor zover nodig, artikel 30 lid 3 van de statuten van [C] buiten werking;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de vereffenaar en van de beheerder van aandelen ten laste komen van [C] ;
veroordeelt [D] de onderzoekskosten tot een bedrag van € 17.178,61 inclusief btw (€ 14.197,20 exclusief btw) aan [C] te voldoen;
veroordeelt [D] en [E] hoofdelijk de onderzoekskosten tot een bedrag van € 8.589,31 inclusief btw (€ 7.098,60 exclusief btw) aan [C] te voldoen, met bepaling dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor jegens [C] zal zijn gekweten;
veroordeelt [D] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [A] en [B] begroot op € 3.546 en aan de zijde van [C] begroot op € 3.963;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de uitgesproken voorwaardelijke ontbinding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.”;
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 20 november 2019 wordt vermeld op de minuut van de beschikking van 17 oktober 2019;
gelast elk van partijen de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van de beschikking van 17 oktober 2019 na ontvangst van deze aanvullende beschikking aan de griffie van de Ondernemingskamer te retourneren.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.M. Tillema, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. H.J. Vetter, raadsheren, en drs. P.R. Baart en drs. P.G. Boumeester, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Blok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.