In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2019 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot aanvulling van een eerdere beschikking van 17 oktober 2019. De verzoekers, [A] en [B], vertegenwoordigd door mr. J.T. Stekelenburg, hebben de Ondernemingskamer verzocht om een aanvulling op de beschikking, omdat er niet was beslist over de onderzoekskosten die door de verweerster, de besloten vennootschap [C] (in liquidatie), moesten worden vergoed. De vereffenaar van [C], mr. A.L. Leuftink, had eerder telefonisch verzocht om deze aanvulling, omdat de beschikking van 17 oktober 2019 niet expliciet de btw op de onderzoekskosten had vermeld.
De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat in de eerdere beschikking niet was bedoeld om de btw ten laste van de vennootschap te laten, maar dat het verschuldigde bedrag niet was genoemd. De Ondernemingskamer heeft daarom besloten het dictum van de beschikking aan te vullen. In de aanvulling is onder andere bepaald dat [D] en [E] hoofdelijk de onderzoekskosten aan [C] moeten voldoen, en dat de aandelen in [C] onder beheer zijn overgedragen aan een derde partij. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de voorwaardelijke ontbinding.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft civiel recht en ondernemingsrecht, met specifieke aandacht voor de rol van de Ondernemingskamer in het kader van liquidatie en onderzoekskosten.