ECLI:NL:GHAMS:2019:4171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
200.245.176/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen vader en minderjarige zoon wegens onbekende omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen met zijn minderjarige zoon, geboren in 2014. De man, die in detentie verbleef, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De vrouw, de moeder van het kind, heeft het gezag over de minderjarige en heeft het verzoek van de man betwist. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure advies uitgebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de man een belast verleden heeft, waaronder detentie en psychiatrische problemen, en dat er onvoldoende informatie is over zijn huidige situatie. De man heeft geen recente gegevens verstrekt over zijn stabiliteit en de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Het hof heeft geconcludeerd dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou komen met de belangen van de minderjarige, die kwetsbaar is door de omstandigheden in zijn verleden. Daarom heeft het hof het verzoek van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.245.176/01
zaaknummer rechtbank: C/15/259426 / FA RK 17-3010
beschikking van de meervoudige kamer van 12 november 2019 inzake
[de man],
verblijvende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: aanvankelijk mr. M.E.G. van Hout te Eindhoven, thans zonder advocaat.
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam Zuidoost.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 14 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 16 mei 2018.
2.2
De vrouw heeft op 9 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij journaalbericht van 14 november 2018 heeft de toenmalig advocaat van de man,
mr. M.E.G. van Hout te Eindhoven, zich onttrokken.
2.4
De mondelinge behandeling is op 28 maart 2019 aangevangen. De behandeling is toen aangehouden omdat de man niet was verschenen. Op 18 juli 2019 is de mondelinge behandeling hervat. De man is, hoewel correct opgeroepen, wederom niet ter zitting verschenen.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw is geboren [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2014, te [geboorteplaats] . De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 4 oktober 2017, is de raad verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het vaststellen van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man. Het schriftelijk advies van de raad is op 1 februari 2018 uitgebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man, om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een opbouwende omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] , inhoudende dat:
- [de minderjarige] eerst vier weken op een rij op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur bij de man verblijft;
- [de minderjarige] vervolgens vier weken op een rij van zaterdag 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijft;
- [de minderjarige] vervolgens vier keer één weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft;
- [de minderjarige] daarna eenmaal in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man verblijft;
- [de minderjarige] de helft van schoolvakanties en feestdagen bij de man verblijft.
Subsidiair verzoekt de man een regeling te bepalen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of een omgangsregeling vastgesteld dient te worden tussen [de minderjarige] en de man en, zo ja, welke omgangsregeling dat dan zou moeten zijn.
5.2
De man stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat het voor het hechtingsproces noodzakelijk dat toegewerkt wordt naar frequent contact en dat dit onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk is. De man volgt dit niet want hij wil juist nu een basis leggen voor het contact met [de minderjarige] . Hij betwist dat frequent contact tussen hem en [de minderjarige] niet mogelijk zou zijn. De rechtbank stoelt deze onmogelijkheid op het verleden van de man en op de omstandigheid dat hij zou niet hebben laten zien dat sprake is van stabiliteit in zijn leven. Hij heeft heel hard gewerkt om zijn leven weer op de rails te krijgen en is zelfs een jaar langer gebleven in ‘ [kliniek] ’, een kliniek voor forensische behandeling van psychiatrische patiënten te [plaats] . Hij is klaar voor zijn terugkeer in de samenleving en zal binnenkort een eigen woning betrekken. Daarnaast heeft hij sinds een jaar een stabiele relatie met zijn partner, die elk moment kan bevallen van een dochter. Ook zorgt hij voor haar oudere dochter. De man ontkent niet dat hij een turbulent verleden heeft gehad, maar stelt dat hij ruimschoots heeft aangetoond inzicht te hebben in zijn fouten uit het verleden. Hij leidt al enkele jaren een stabiel leven zonder drugs en geweld. Er zijn geen contra-indicaties meer voor omgang. [de minderjarige] heeft recht op, en belang bij, contact met zijn vader. Dat geldt ook voor contact met zijn zusje en stiefzusje. De man zal in de komende tijd, waarin hij met zijn partner een kind krijgt, laten zien dat hij stabiel en betrouwbaar is. Hij realiseert zich dat het contact opgebouwd dient te worden en accepteert daarbij alle hulpverlening in het belang van [de minderjarige] . De man brengt nog naar voren dat de vrouw voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank duidelijk gemaakt had dat zij [de minderjarige] niet wil weghouden bij zijn vader en dat zij hem ook had meegenomen naar de rechtbank. De man heeft toen bijna een half uur met [de minderjarige] op de gang gespeeld. De man is voornemens om in aanloop naar de zitting bij het hof te proberen om met de vrouw tot overeenstemming te komen over de omgang, aldus nog steeds de man in zijn beroepschrift.
5.3
De vrouw betwist de stellingen van de man en voert daartoe aan dat hoewel de man stelt dat het beter met hem gaat, hij dit op geen enkele manier onderbouwt. Juist in deze periode zal moeten blijken hoe de man zich handhaaft wanneer hij niet meer in [kliniek] verblijft. De vrouw twijfelt niet aan de goede bedoelingen van de man, maar vindt het nog te pril om, uitsluitend op basis van goede bedoelingen, een stap te zetten. Zij heeft het contact tussen de man en [de minderjarige] nooit willen tegenhouden. Daarentegen moet zij steeds concluderen dat bij contact tussen de man en [de minderjarige] bij één stap vooruit twee stappen terug gezet worden. [de minderjarige] is bovendien nog niet toe aan contact. Voorts is het hoofd van de man volledig getatoeëerd; het is de vraag of dat een goed voorbeeld is voor een kind. De man was wel degelijk op de hoogte van de eerste zitting in hoger beroep, maar is blijkens het naar haar gezonden bericht op Facebook niet verschenen, omdat hij dacht dat hij met zijn tatoeages geen goede indruk ter zitting zou maken, aldus de vrouw.
5.4
De raad heeft ter zitting advies uitgebracht. [de minderjarige] is thans vijf jaar oud en is, mede gelet op zijn leeftijd en de slechte verstandhouding tussen de ouders, kwetsbaar. Gezien de omstandigheid dat de man mogelijk nog in detentie zit, is Exodus, dat een programma voor omgang van gedetineerden met hun kinderen aanbiedt, een mogelijkheid om de omgang tussen [de minderjarige] en de man tot stand te brengen. Dit vereist, gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , begeleiding door de vrouw. Indien de vrouw thans niet bereid is om [de minderjarige] in dit traject te begeleiden is er geen alternatief. Dan is omgang thans niet mogelijk. Voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is het op termijn wel belangrijk dat hij weet wie zijn vader is. De raad acht het voorts van belang dat de vrouw de man ongeveer vier keer per jaar blijft informeren over [de minderjarige] .
5.5
Het hof overweegt als volgt. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een ouder, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
Gebleken is dat [de minderjarige] een vijfjarige jongen is die al veel heeft meegemaakt; zijn jonge leeftijd en de gebeurtenissen uit het verleden maken hem kwetsbaar. Toen [de minderjarige] geboren werd, zat de man in detentie. [de minderjarige] is vervolgens opgegroeid zonder noemenswaardige bemoeienis van de man. Toen [de minderjarige] nog geen jaar oud was, op 22 februari 2015, is de man wederom in voorlopige hechtenis gesteld. Voor zover bij het hof bekend, is de man thans nog steeds gedetineerd. [de minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders en heeft een langere periode met de vrouw in een Blijfhuis verbleven. Voorts is [de minderjarige] belast door de slechte verstandhouding en de problemen tussen zijn ouders. [de minderjarige] woont bij de vrouw en gaat sinds kort naar school, wat een grote verandering voor hem is. Hij heeft geen omgang met de man. Volgens de vrouw heeft [de minderjarige] daaraan ook geen behoefte. In 2016 heeft de vrouw samen met [de minderjarige] de man tweemaal in detentie bezocht. In het najaar van 2017 is er nog een Facetime-contact moment geweest met de man. Daarna is de omgang stil komen te liggen.
5.7
Van de zijde van de man is slechts zeer summiere informatie bekend, die bovendien niet recent is. Bij het hof is bekend dat de man een belast verleden heeft, waarbij hij herhaaldelijk in aanraking is gekomen met politie en justitie. De man behoorde tot de zogeheten ‘Top600’ van de gemeente Amsterdam. Het gaat hier om een groep van 600 personen die de afgelopen jaren relatief veel high-impact delicten hebben gepleegd. De man is gediagnosticeerd met een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken en middelenafhankelijkheid (cocaïne en alcohol) in remissie. Hij gebruikt cannabis onder toezicht. Daarnaast lijdt hij aan ADHD en PTSS. Toen de man minderjarig was, is hij veroordeeld voor een aantal vermogens- en geweldsdelicten en éénmaal voor het verlaten van de plaats na een aanrijding. Hiervoor heeft de man herhaaldelijk jeugddetentie opgelegd gekregen. De man is in de periode tot 2015 herhaaldelijk veroordeeld voor onder andere straatroof, mishandeling, auto-inbraken en bedreigingen. Sinds 2015 verblijft hij in strafrechtelijke detentie, in [kliniek] , een kliniek voor forensische behandeling van psychiatrische patiënten, nadat hij was veroordeeld voor een poging tot doodslag en mishandeling op 24 november 2015. Uit het raadsrapport van 31 januari 2018 volgt dat de man de verschillende therapieën naar tevredenheid heeft gevolgd en - volgens een brief van de GZ-psycholoog van de kliniek d.d. 8 januari 2018 - zes maanden geen cocaïne meer had gebruikt en de laatste drie maanden geen agressie-incident meer had plaatsgevonden. Er was soms sprake van verbale agressie, maar die was niet gericht op een persoon en is vooral een uiting van opgelopen spanning, aldus de GZ-psycholoog.
5.8
Na afloop van de behandeling in [kliniek] zou de man in april 2018 eerst in een beschermd wonen traject gaan wonen op hetzelfde terrein. In het beroepschrift van 14 augustus 2018 stelt de man dat hij rond die tijd uit detentie zou komen. Of dit ook daadwerkelijk het geval is geweest, is bij het hof niet bekend, laat staan dat bekend is hoe de terugkeer in de maatschappij na jarenlange detentie voor de man heeft uitgepakt.
5.9
Bij deze stand van zaken kan het hof thans niet beoordelen of de man daadwerkelijk in een stabiele situatie verkeert, waarbij omgang met [de minderjarige] mogelijk zou kunnen zijn. Zo heeft het hof geen zicht op zijn huidige woonsituatie, huidige familiesituatie of werk. Uit het hoger beroepschrift valt af te leiden dat de man de komende tijd zal gaan bewijzen dat hij daadwerkelijk na zijn vrijlating een stabiel leven heeft opgebouwd. Iedere informatie over het resultaat daarvan ontbreekt echter. Gelet op de roerige geschiedenis van de man, zijn meervoudige psychiatrische problematiek en, in elk geval tot voor kort, afhankelijkheid van middelen, lag het op de weg van de man het hof daarover te informeren. Daarbij hecht het hof belang aan de verklaring van de GZ-psycholoog in het raadsrapport van 31 januari 2018, dat de verbale agressie bij de man oploopt in het geval van spanning. Van de gestelde stabiele situatie, waarin de man ook buiten de detentie setting niet zal terugvallen in gewelddadige delicten en middelengebruik, is gelet op het bovenstaande, thans niet(s) gebleken. Daar komt bij, zoals hiervoor is overwogen, dat [de minderjarige] een kwetsbare jongen is met een belast verleden. Al met al is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling momenteel in strijd zou komen met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Daarom wijst het hof het verzoek van de man tot het vaststellen van omgang met [de minderjarige] af. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 12 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.