ECLI:NL:GHAMS:2019:4135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
200.263.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking inzake verbod op nevenwerkzaamheden en geheimhoudingsbeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een incident waarbij [appellant] verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de kantonrechter. De beschikking betrof een veroordeling van [appellant] tot betaling aan zijn voormalige werkgever, MagnaVersum, van diverse bedragen wegens schending van een verbod op nevenwerkzaamheden, een geheimhoudingsbeding en het intellectueel eigendom van MagnaVersum. [appellant] was op 10 augustus 2015 in dienst getreden bij MagnaVersum en werd op 3 september 2018 op staande voet ontslagen. Hij had de kantonrechter verzocht het ontslag te vernietigen, maar dit verzoek ingetrokken. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot nakoming van het concurrentiebeding en tot betaling van in totaal € 327.000,- aan MagnaVersum, vermeerderd met wettelijke rente. In het incident voerde [appellant] aan dat de tenuitvoerlegging van de beschikking hem in grote financiële problemen zou brengen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een noodtoestand. Het hof wees het verzoek tot schorsing af, oordelend dat er geen misbruik van executiebevoegdheid was en dat de stellingen van [appellant] niet voldoende waren onderbouwd. De kosten van het incident zouden worden verhaald op [appellant] in de eindbeschikking van de hoofdzaak, die op 14 februari 2020 zou plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.263.726/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7286763 \ AO VERZ 18-148
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 november 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verzoeker in het incident,
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
tegen
MAGNAVERSUM APP SERVICES B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. K.C. Diepstraten te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en MagnaVersum genoemd.
[appellant] is bij op 3 augustus 2019 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift, met producties, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 3 mei 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gegeven tussen [appellant] als verzoeker en MagnaVersum als verweerster. Tevens heeft [appellant] daarbij een incidenteel verzoek gedaan, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor de duur van het geding in hoger beroep.
Op 29 augustus 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in het incident van MagnaVersum ingekomen, waarbij zij heeft verzocht het incidentele verzoek af te wijzen.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling van het incidentele verzoek plaatsgevonden.
Vervolgens is de uitspraak in het incident bepaald op heden.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat in deze zaak – kort samengevat en voor zover in dit incident van belang – om het volgende. [appellant] is op 10 augustus 2015 in dienst getreden bij MagnaVersum en was laatstelijk werkzaam in de functie van Chief Business Officer. Op 3 september 2018 is [appellant] door MagnaVersum op staande voet ontslagen wegens een vermeende overtreding van het tussen partijen geldende verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden. Bij inleidend verzoekschrift heeft [appellant] de kantonrechter verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, welk verzoek hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. MagnaVersum heeft diverse zelfstandige verzoeken ingediend en daartoe – kort gezegd – gesteld dat [appellant] het tussen hen geldende geheimhoudingsbeding, concurrentiebeding, het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden en het beding ten aanzien van het intellectuele eigendomsrecht van MagnaVersum heeft geschonden. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – kort samengevat – [appellant] veroordeeld tot nakoming van het concurrentiebeding onder verbeurte van een dwangsom, [appellant] verboden om zaken, waaronder (digitale) documenten, software, hardware en presentaties die eigendom zijn van MagnaVersum te delen met derden en om het naar derden te doen voorkomen alsof deze zaken, waarop het intellectueel eigendomsrecht van MagnaVersum rust, tot zijn intellectueel eigendom behoren, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan MagnaVersum van € 207.000,- wegens het overtreden van het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden, € 90.000,- wegens het overtreden van het geheimhoudingsbeding en € 30.000,- wegens schending van het intellectueel eigendomsrecht van MagnaVersum, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele verzoek heeft [appellant] – samengevat – aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking hem in grote financiële problemen zal brengen en onomkeerbare situaties, zoals de executoriale verkoop van een tot zijn eigendom behorende onroerende zaak, zal doen ontstaan. Ter executie van de bestreden beschikking zijn diverse beslagen gelegd ten laste van [appellant] , terwijl hij thans geen inkomen uit arbeid en geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt en financiële verplichtingen dient na te komen, waaronder het aflossen van een hypothecaire lening en een persoonlijke lening ten bedrage van € 38.000,-. Aldus heeft [appellant] er recht op en belang bij dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst voor de duur van het geding in hoger beroep.
2.3
MagnaVersum heeft tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad verweer gevoerd. Daartoe stelt zij – kort samengevat – dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek en dat [appellant] dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van het incidentele verzoek tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik kan in deze zaak aan de orde zijn indien MagnaVersum, mede gelet op de – voor haar kenbare – belangen van [appellant] die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit kan in het bijzonder het geval zijn indien de beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van de beschikking klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor [appellant] . Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Het hof overweegt als volgt. De stellingen van [appellant] rechtvaardigen niet de conclusie dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking door MagnaVersum misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Allereerst is gesteld noch gebleken dat de bestreden beschikking klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. Daarnaast heeft [appellant] niet (voldoende) concreet onderbouwd dat zich na de bestreden beschikking feiten of omstandigheden hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. [appellant] heeft nagelaten zijn stelling dat hij door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in grote financiële problemen zal komen, nader te onderbouwen met bescheiden waaruit zijn financiële positie blijkt, zodat die stelling reeds daarom niet tot een andere beslissing kan leiden. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geen misbruik van executiebevoegdheid oplevert, zodat het incidentele verzoek tot schorsing van die tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.6
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij bij de in de hoofdzaak te geven eindbeschikking worden veroordeeld in de kosten van het incident.
in de hoofdzaak
2.7
In de hoofdzaak is reeds bepaald – onder mededeling daarvan aan partijen – dat op 14 februari 2020 te 9:30 uur de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek van [appellant] af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot de eindbeschikking in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 14 februari 2020 om 9:30 uur zal plaatsvinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D. Kingma en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.