In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De eiser, Korbusiness B.V., had bezwaar gemaakt tegen een arbitraal vonnis dat op 22 december 2016 was gewezen, waarin het scheidsgerecht had geoordeeld over de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] als vennoot uit de maatschap [naam maatschap]. Korbusiness stelde dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht had gehouden en dat het vonnis niet met redenen was omkleed. Het hof overwoog dat het scheidsgerecht zich wel degelijk aan zijn opdracht had gehouden en dat de motivering van het vonnis voldoende was. Het hof verwierp de stellingen van Korbusiness en oordeelde dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek. De vordering tot vernietiging werd afgewezen en Korbusiness werd veroordeeld in de kosten van het geding.
De zaak betreft een geschil tussen Korbusiness B.V. en [X] Belastingadviseur B.V. over de financiële afwikkeling van het vertrek van [X] uit de maatschap [naam maatschap]. De partijen hadden eerder een arbitrageprocedure doorlopen, waarin het scheidsgerecht had geoordeeld dat er geen goedgekeurde jaarrekening over 2013 was en dat de winst op nihil moest worden gesteld. Korbusiness voerde aan dat het scheidsgerecht buiten zijn opdracht was getreden en dat het vonnis niet met redenen was omkleed, maar het hof oordeelde dat de arbiters zich aan hun opdracht hadden gehouden en dat de motivering van het vonnis voldoende was. Het hof concludeerde dat de vordering tot vernietiging niet kon worden toegewezen.