ECLI:NL:GHAMS:2019:4121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
200.220.724/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis inzake financiële afwikkeling maatschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De eiser, Korbusiness B.V., had bezwaar gemaakt tegen een arbitraal vonnis dat op 22 december 2016 was gewezen, waarin het scheidsgerecht had geoordeeld over de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] als vennoot uit de maatschap [naam maatschap]. Korbusiness stelde dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht had gehouden en dat het vonnis niet met redenen was omkleed. Het hof overwoog dat het scheidsgerecht zich wel degelijk aan zijn opdracht had gehouden en dat de motivering van het vonnis voldoende was. Het hof verwierp de stellingen van Korbusiness en oordeelde dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek. De vordering tot vernietiging werd afgewezen en Korbusiness werd veroordeeld in de kosten van het geding.

De zaak betreft een geschil tussen Korbusiness B.V. en [X] Belastingadviseur B.V. over de financiële afwikkeling van het vertrek van [X] uit de maatschap [naam maatschap]. De partijen hadden eerder een arbitrageprocedure doorlopen, waarin het scheidsgerecht had geoordeeld dat er geen goedgekeurde jaarrekening over 2013 was en dat de winst op nihil moest worden gesteld. Korbusiness voerde aan dat het scheidsgerecht buiten zijn opdracht was getreden en dat het vonnis niet met redenen was omkleed, maar het hof oordeelde dat de arbiters zich aan hun opdracht hadden gehouden en dat de motivering van het vonnis voldoende was. Het hof concludeerde dat de vordering tot vernietiging niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.220.724/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 november 2019
inzake
KORBUSINESS B.V.,
gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
eiser,
advocaat: mr. D.R. Corbeek te Arnhem,
tegen
[X] BELASTINGADVISEUR B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat: mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Korbusiness en [X] genoemd.
In deze zaak is door het hof op 10 juli 2018 een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
Vervolgens heeft Korbusiness een conclusie van repliek ingediend. [X] heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.

2.Feiten

Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, de volgende feiten vast.
2.1
[X] en Korbusiness zijn vennoot geweest van de maatschap [naam maatschap] , handelend onder de naam [naam maatschap] Accountants en Belastingadviseurs (hierna: [naam maatschap] ). Van de maatschap [naam maatschap] maakten tot eind 2013 ook deel uit [Y] Accountantskantoor B.V. (hierna: [Y] ) en mr. [Z] (hierna: [Z] ). Tussen [X] en de overige vennoten van [naam maatschap] zijn geschillen gerezen rond de financiële afwikkeling van het vertrek van [X] uit [naam maatschap] per ultimo 2013. [X] heeft wat betreft de gerezen geschillen met [Y] en [Z] een minnelijke regeling getroffen. Met Korbusiness is geen overeenstemming bereikt.
2.2
Op grond van een arbitraal beding opgenomen in artikel 23 lid 1 van de tussen [X] en de overige vennoten van [naam maatschap] gesloten Samenwerkingsovereenkomst [naam maatschap] (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) heeft [X] over bovengenoemd geschil een arbitraal geding aanhangig gemaakt tegen Korbusiness. De opdracht aan het scheidsgerecht is vastgelegd in een nadere overeenkomst tot arbitrage getiteld ‘Overeenkomst van opdracht tot arbitrage’ uit maart 2016 (hierna: de arbitrageovereenkomst), waarin onder andere is opgenomen:
‘Het geschil tussen [X] en Korbusiness betreft de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] als vennoot uit de maatschap [naam maatschap] (…).’
Artikel 23 lid 5 van de samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat, ingeval een arbitrage aanhangig is gemaakt, de arbiters
‘uitspraak [zullen] doen als goede scheidsmannen naar billijkheid.’Het scheidsgerecht heeft, na overleg met partijen, een procesreglement bepaald waarin, onder andere, die beslissingsmaatstaf is herhaald:
‘Overeenkomstig de tussen partijen gesloten arbitrage-overeenkomst, zullen arbiters vonnis wijzen als goede mannen naar billijkheid.’
2.3
In het arbitraal geding heeft [X] bij memorie van eis gevorderd, verkort weergegeven, dat Korbusiness wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 103.084,- aan [X] , te vermeerderen met rente en met veroordeling van Korbusiness in de kosten van de procedure. Korbusiness heeft bij memorie van antwoord in conventie, tevens memorie van eis in reconventie, verweer gevoerd en in reconventie van [X] betaling van een bedrag van € 101.300,- gevorderd ter zake van overbedeling, alsmede € 413.800,-, te vermeerderen met rente. [X] heeft vervolgens een memorie van antwoord in reconventie genomen. Partijen hebben nog aanvullende producties overgelegd. Partijen hebben hun standpunten daarna mondeling nader toegelicht tijdens een zitting van het scheidsgerecht op 20 oktober 2016.
2.4
Het scheidsgerecht heeft op 22 december 2016 een schriftelijk vonnis gewezen. Dat vonnis houdt een eindvonnis in. Korbusiness is in conventie veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 69.531,67 te vermeerderen met 4,95% rente vanaf 1 januari 2016 tot de dag der voldoening, met veroordeling van Korbusiness in de kosten van het arbitraal geding. In reconventie is de vordering van Korbusiness op [X] afgewezen, eveneens met veroordeling van Korbusiness in de kosten van het arbitraal geding.
2.5
Korbusiness heeft op 21 maart 2017 ex artikel 1048a Rv per e-mail bezwaar gemaakt bij de arbiters en verzocht om heropening van het geding. Volgens Korbusiness was er geen sprake van een goedgekeurde jaarrekening van [naam maatschap] over 2013 en hebben de arbiters door de winst van [naam maatschap] over 2013 op nihil te stellen, in feite de jaarrekening 2013 alsnog vastgesteld. Daarmee zijn de arbiters buiten hun opdracht getreden. [X] heeft schriftelijk op het bezwaar gereageerd op 26 april 2017. In een beslissing op bezwaar van 3 mei 2017 hebben de arbiters geoordeeld dat Korbusiness niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Het op artikel 1048a Rv gebaseerde bezwaar en verzoek is eerst op 21 maart 2017 gedaan, terwijl het arbitraal vonnis op 22 december 2016 is gewezen, zodat van een tijdig indienen van het verzoek geen sprake is. De arbiters hebben ten overvloede opgemerkt dat zij ook de inhoudelijke gronden waarop het bezwaar berust niet onderschrijven.

3.Vordering en verweer

3.1
Korbusiness vordert de vernietiging van het arbitraal vonnis van 22 december 2016 op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed. Deze gronden steunen, naar de kern, op de stellingen dat geen sprake was van een goedgekeurde jaarrekening van [naam maatschap] over 2013, dat de arbiters dit hebben miskend en dat de arbiters door de winst van [naam maatschap] over 2013 op nihil te stellen, in feite de jaarrekening 2013 hebben vastgesteld teneinde een vast gegeven voor hun oordeel te creëren, aldus de grenzen van hun opdracht overschrijdend. Door hierbij niet de stellingen en nadere stukken van Korbusiness te betrekken is bovendien sprake van een motiveringsgebrek.
3.2
[X] heeft de aangevoerde gronden tot vernietiging van het arbitraal vonnis bestreden en tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vordering geconcludeerd. [X] betoogt in verband met de aangevoerde gronden, naar de kern, dat Korbusiness door bijna drie maanden te wachten met het indienen van het bezwaar niet ‘zonder onredelijke vertraging’ bezwaar heeft gemaakt, zoals artikel 1048a Rv vereist. Daarnaast heeft het scheidsgerecht zich wel degelijk aan zijn opdracht gehouden, althans is er geen sprake van een ernstige schending van de opdracht, heeft Korbusiness geen aanvullend vonnis gevraagd en is het vonnis naar behoren met redenen omkleed.

4.Verdere beoordeling

4.1
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of het scheidsgerecht dat het arbitraal vonnis heeft gewezen zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden ex artikel 1065 lid 1 onder c Rv. Artikel 1065 lid 3 Rv bepaalt dat deze grond niet tot vernietiging kan leiden indien het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is. Evenmin kan de grond tot vernietiging leiden indien de partij die deze aanvoert, heeft nagelaten ter zake tijdig bezwaar te maken overeenkomstig artikel 1048a Rv.
[X] doet op laatstgenoemde bepaling een beroep, stellend dat Korbusiness heeft nagelaten zonder onredelijke vertraging als daarin bedoeld bezwaar te maken tegen het vermeende tekortschieten van de arbiters in hun opdracht. Het hof overweegt hierover als volgt.
Bezwaar overeenkomstig artikel 1048a Rv
4.2
Artikel 1048a Rv bepaalt dat een partij die in het geding is verschenen, zonder onredelijke vertraging bezwaar maakt bij het scheidsgerecht met een afschrift aan de wederpartij zodra zij weet of redelijkerwijs behoort te weten dat is gehandeld in strijd met of is nagelaten te handelen overeenkomstig artikel 1036-1048 Rv, de overeenkomst tot arbitrage dan wel een opdracht, beslissing of maatregel van het scheidsgerecht. Hiermee is onder meer beoogd te voorkomen dat vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevorderd op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, terwijl niet lopende het arbitraal geding is geageerd ofschoon dat had gekund.
4.3
Korbusiness heeft pas door kennisneming van het arbitraal vonnis van 22 december 2016 kunnen constateren dat de winst van [naam maatschap] over 2013 door de arbiters op nihil werd gesteld en dat de door partijen in het arbitraal geding genoemde concepten van de jaarrekening 2013 - in zoverre - buiten beschouwing waren gelaten. Er was derhalve geen mogelijkheid voor Korbusiness om ter zake reeds lopende het arbitraal geding te ageren, zodat Korbusiness niet kan worden verweten dat zij heeft nagelaten tijdig bezwaar te maken overeenkomstig artikel 1048a Rv.
Termijn vordering tot vernietiging arbitraal vonnis
4.4
Vervolgens rijst de vraag of Korbusiness tijdig een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis heeft ingesteld. In artikel 23 lid 6 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat tegen de arbitrale beslissing beroep openstaat bij de burgerlijke rechter, in te stellen binnen een maand na dagtekening van de uitspraak van de arbiters. Om een dergelijk (hoger) beroep gaat het in de huidige procedure echter niet. Korbusiness heeft zich tot de burgerlijke rechter gewend op de voet van artikel 1064-1068 Rv en daarop ziet de termijn van artikel 23 lid 6 van de samenwerkingsovereenkomst niet. Voor een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis bij de burgerlijke rechter, zoals in deze procedure aan de orde, bepaalt artikel 1064a lid 2 Rv dat de bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van het vonnis. Het arbitraal vonnis dateert van 22 december 2016 en tussen partijen staat vast dat het vonnis dezelfde dag is verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis is vervallen op 23 maart 2017. Korbusiness heeft de vordering tot vernietiging bij dagvaarding van 22 maart 2017 derhalve tijdig ingesteld.
Schending opdracht
4.5
Het antwoord op de vraag of het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, zoals Korbusiness heeft gesteld, is op de eerste plaats afhankelijk van de aanduiding in de (onder 2.2 genoemde) arbitrageovereenkomst uit maart 2016 van hetgeen partijen aan arbitrage wensen te onderwerpen.
In de arbitrageovereenkomst is daaromtrent bepaald dat het geschil tussen [X] en Korbusiness de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] als vennoot uit de maatschap [naam maatschap] betreft, ter zake waarvan de arbiters blijkens de beoordelingsmaatstaf neergelegd in artikel 23 lid 5 van de samenwerkingsovereenkomst en herhaald in het procesreglement vonnis zullen wijzen als goede mannen naar billijkheid. Het betreft derhalve een heel ruim omschreven opdracht. Daarnaast zijn van belang de vorderingen en de verweren van [X] en Korbusiness, waarmee de geschilpunten waarover het scheidsgerecht diende te beslissen, met inbegrip van de bedragen waarover partijen verschilden, nader zijn bepaald. De vorderingen en de verweren van [X] en Korbusiness zijn alle gericht op het verkrijgen van een beslissing over de vraag hoe de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] als vennoot uit de maatschap [naam maatschap] dient te geschieden, inclusief de daarmee gemoeide bedragen, en sluiten aan bij de in de arbitrageovereenkomst geformuleerde ruime opdracht.
4.6
Het scheidsgerecht heeft in dat kader (onder andere) geoordeeld:
‘Wat er van beide concepten (hof: concept jaarrekeningen over 2013 waarnaar Korbusiness en [X] in de arbitrage hebben verwezen) verder ook zij, zonneklaar is dat er geen sprake is van een goedgekeurde jaarrekening [naam maatschap] over 2013. De vorderingen van partijen zijn ook niet gericht op het alsnog definitief vaststellen van die jaarrekening en de daarvoor benodigde onderliggende stukken (totale administratie) zijn dan ook niet door partijen overgelegd. Partijen hebben over en weer enkel een aantal posten uit de beide conceptjaarrekeningen ter discussie gesteld, doch bij gebreke van overeenstemming over de rest van de in die jaarrekeningen voorkomende posten en het ontbreken van de onderliggende bescheiden, komt het weinig zinvol voor op de door partijen wel besproken ter discussie staande posten in detail in te gaan, zo dat, bij gebreke van de onderliggende bescheiden, al mogelijk zou zijn. Overigens zou de arbitrage daardoor een totaal ander karakter krijgen dan verzocht en ook qua kosten van een heel andere orde worden.
Om toch te kunnen komen tot een schatting van het aandeel van [X] in het kapitaal van de maatschap [naam maatschap] per 31 december 2013, zullen ondergetekenden de winst over 2013 op nihil stellen en uitgaan van het beginkapitaal van de maatschap [naam maatschap] per 31 december 2012, zijnde € 140.859,--. Daarbij wordt opgemerkt dat dit bedrag in beide versies van de concept jaarrekening voorkomt en niet door partijen ter discussie is gesteld.’
4.7
Het was de opdracht van de arbiters om als goede mannen naar billijkheid te oordelen over de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] , waarbij partijen verschillende standpunten met betrekking tot de concept jaarrekening 2013 hebben ingenomen. De arbiters hebben de concept-jaarrekening van [naam maatschap] over 2013 in het arbitraal vonnis niet vastgesteld, maar juist grotendeels buiten beschouwing gelaten, omdat partijen hierover te zeer van mening verschilden. Door uit te gaan van de laatst vastgestelde balans per 31 december 2012 hebben de arbiters een werkbare modus gevonden teneinde de financiële afwikkeling van het uittreden van [X] te bepalen. Het scheidsgerecht heeft uitdrukkelijk vastgesteld dat de vorderingen van partijen niet gericht waren op het definitief vaststellen van de jaarrekening over 2013 en dat, als zulks wel het geval zou zijn geweest, de arbitrage een geheel ander karakter zou krijgen dan verzocht, met andere kosten.
Het scheidsgerecht is derhalve niet getreden buiten het geschil dat bij de arbitrageovereenkomst aan arbitrage is onderworpen en evenmin buiten de vorderingen en verweren waarmee partijen hun geschil in de arbitrale procedure nader hebben bepaald. Het hof tekent daarbij nog aan dat artikel 9 lid 3 van de samenwerkingsovereenkomst voorziet in een specifieke geschillenregeling voor de vaststelling van een jaarrekening als de vennoten niet tot overeenstemming komen en dat het gevoerde arbitraal geding daarop niet was gericht, zoals de arbiters in het vonnis ook onder ogen hebben gezien.
Niet met redenen omkleed
4.8
De tweede vraag die het hof moet beantwoorden is of het scheidsgerecht dat het arbitraal vonnis heeft gewezen het vonnis niet met redenen heeft omkleed ex artikel 1065 lid 1 onder d Rv. Vernietiging op deze grond is slechts mogelijk wanneer de motivering ontbreekt en is dus niet mogelijk in gevallen van ondeugdelijke motivering. Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt.
4.9
Korbusiness heeft gesteld dat sprake is van een motiveringsgebrek omdat de arbiters de stellingen en nadere stukken van Korbusiness met betrekking tot de voorziening oninbare debiteuren in hun concept jaarrekening 2013 niet hebben meegenomen. Nu de arbiters de door partijen in geding gebrachte concepten voor de jaarrekening 2013 buiten beschouwing hebben gelaten en, gelet op het onder 4.7 overwogene, ook mochten laten, was er geen enkele reden voor de arbiters om in te gaan op de stellingen en nadere stukken van Korbusiness met betrekking tot de voorziening oninbare debiteuren in de concept-jaarrekening van [naam maatschap] over 2013. Het scheidsgerecht heeft daarover ook overwogen dat het bij gebreke van overeenstemming over de in de concepten voor de jaarrekening 2013 voorkomende posten, weinig zinvol was op de door partijen wel besproken en ter discussie staande posten in detail in te gaan. Dat oordeel stond arbiters vrij. Er is derhalve geen sprake van een motiveringsgebrek.
4.1
Uit het bovenstaande volgt dat de stellingen van Korbusiness dat het arbitraal vonnis vernietigbaar is op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (ex artikel 1065 lid 1 sub c Rv) en het vonnis niet met redenen is omkleed (ex artikel 1065 lid 1 sub d Rv) worden verworpen. Korbusiness zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

5.Beslissing

Het hof:
wijst de vordering af;
veroordeelt Korbusiness in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 716,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M Cortenraad, I.A. Haanappel-van der Burg en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.