ECLI:NL:GHAMS:2019:4116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
200.246.245/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake geschillenregeling en waardering van aandelen in een onderneming

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 een arrest gewezen in een geschil tussen [A] en [B] over de waardering van aandelen. De zaak volgde op een tussenarrest van 24 september 2019, waarin de Ondernemingskamer had besloten een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen in [B] vast te stellen. Partijen hebben zich vervolgens uitgelaten over de benoeming van de deskundige en de peildatum voor de waardering. Beide partijen stemden in met de benoeming van drs. P.C.H. Poortvliet als deskundige en waren het eens over de peildatum van 31 december 2015. De Ondernemingskamer heeft de deskundige de opdracht gegeven om de waarde van de aandelen per deze datum vast te stellen en heeft daarbij de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van [B] gebracht. De Ondernemingskamer heeft verder bepaald dat de deskundige zelfstandig onderzoek zal verrichten en dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om op het deskundigenrapport te reageren. De zaak is aangehouden voor het deskundigenbericht, dat uiterlijk op 17 maart 2020 ingediend moet worden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.246.245/o1 OK
zaak-/rolnummer rechtbank Limburg : C/03/236515 HA ZA 17-309
arrest van de Ondernemingskamer van 19 november 2019
inzake
[A],
wonende te [....] ,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. E.Ph. Roelofs, kantoorhoudende te Heerlen,
t e g e n
[B],
wonende te [....] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. J.H.M. Daniëls, kantoorhoudende te Sittard.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [A] en [B] genoemd.
1.1
In deze zaak heeft de Ondernemingskamer op 24 september 2019 een tussenarrest gewezen, waarbij de zaak naar de rol is verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de te stellen vraag/vragen in verband met de waardering van de (certificaten van) aandelen in [B]
1.2
Partijen hebben zich uitgelaten bij akten van 15 oktober 2019. [B] heeft bij zijn akte de Ondernemingskamer tevens verzocht te bepalen dat tegen het hiervoor genoemde tussenarrest tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld. Vervolgens is arrest gevraagd.
1.3
Nadat de secretaris van de Ondernemingskamer [A] bij e-mailbericht van 16 oktober 2019 in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over het verzoek van [B] , heeft [A] bij e-mailbericht van 17 oktober 2019 van haar advocaat verzocht het verzoek van [B] af te wijzen.
1.4
De Ondernemingskamer heeft het verzoek van [B] tot het toestaan van tussentijds cassatieberoep afgewezen en deze beslissing bekend gemaakt bij brief van de secretaris van de Ondernemingskamer van 18 oktober 2019.

2.Verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 24 september 2019 heeft de Ondernemingskamer de vordering van [A] om [B] te veroordelen de certificaten die [A] houdt in [B] over te nemen, toewijsbaar geacht en overwogen dat zij voor de beantwoording van de vraag welke prijs voor de certificaten moet worden betaald op de voet van artikel 2:343 jo. artikel 2:339 BW een deskundige zal benoemen om daarover een schriftelijk bericht uit te brengen. Zij heeft in het vooruitzicht gesteld aan de deskundige de vraag te zullen voorleggen welke waarde aan alle aandelen in [B] moet worden toegekend, per de datum van het tussenarrest dan wel een zo dicht mogelijk daarbij liggende door de deskundige vast te stellen voor de hand liggende andere datum. Zij heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de vraagstelling en over de vraag of drs. P.C.H Poortvliet RA RV (hierna: Poortvliet), die eerder door het hof Arnhem is benoemd als deskundige in de procedure over de alimentatie, ook in aanmerking komt voor benoeming als deskundige in deze procedure.
2.2
[A] heeft laten weten in te stemmen met benoeming van Poortvliet als deskundige. [A] heeft erop gewezen zij heeft gevorderd de waarde vast te stellen per 31 december 2015 en opgemerkt dat partijen het steeds eens zijn geweest over deze datum die bovendien als voordeel heeft dat discussie wordt voorkomen over nadien door [B] uitgevoerde transacties en handelingen. [A] wijst nog op de dividenduitkering van € 1.000.000 die in 2019 is gedaan op grond van het arrest van het hof Den Bosch in kort geding van 22 januari 2019 en stelt dat die uitkering – ervan uitgaande dat [B] zich daarbij neerlegt – als waardeverminderende factor kan worden meegenomen. Zij heeft geen nadere opmerkingen over de vraagstelling, maar stelt voor er ten behoeve van de deskundige op te wijzen dat bij de bepaling van de waarde het feit dat haar pakket een minderheidspakket is geen rol speelt.
2.3
Ook [B] stemt in met benoeming van Poortvliet en kan leven met 31 december 2015 als peildatum, mits reeds ten onrechte uitgekeerde gelden, c.q. uitgekeerd dividend tussen partijen wordt verrekend.
2.4
Nu partijen zich kunnen vinden in benoeming van Poortvliet als deskundige, ook in de onderhavige zaak, zal de Ondernemingskamer hem als zodanig benoemen. Partijen zijn het eens over de datum waartegen wordt gewaardeerd, zodat ook de Ondernemingskamer die datum tot uitgangspunt zal nemen. De nadien gedane dividenduitkering speelt geen rol als waardeverminderende factor, maar het aan [A] na 31 december 2015 uitgekeerde dividend strekt in mindering op de door [B] verschuldigde prijs van de certificaten.
2.5
[A] heeft er terecht op gewezen dat bij de waardering het feit dat haar pakket een minderheidspakket is, geen rol dient te spelen. Anders dan [B] heeft aangevoerd dienen niet de certificaten van [A] en de certificaten van [B] afzonderlijk te worden gewaardeerd. Overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Ondernemingskamer met betrekking tot de waardering van aandelen in dit soort zaken dient de aan de certificaten van [A] toe te kennen waarde te worden vastgesteld op een met haar certificatenbezit evenredig deel van de in (alle aandelen in) [B] besloten liggende ondernemingswaarde.
2.6
Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden gesteld:
1. Wat is de waarde die per 31 december 2015 aan de aandelen (alle aandelen) in [B] moet worden toegekend.
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.7
Zoals al is overwogen in het tussenarrest zal de Ondernemingskamer de kosten van het voorschot voor de deskundige ten laste brengen van [B] .
2.8
Nadat de deskundige zijn rapport bij de Ondernemingskamer heeft ingediend zal de Ondernemingskamer partijen – eerst [A] en daarna [B] – in de gelegenheid stellen bij memorie op het deskundigenrapport te reageren.
2.9
De Ondernemingskamer houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de waarde die per 31 december 2015 aan de aandelen (alle aandelen) in [B] moet worden toegekend.
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
drs. P.C.H. Poortvliet RA RV,
directeur DRV Corporate Finance B.V.,
postbus 117,
4460 AC Goes.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen vóór 3 december 2019 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van de Ondernemingskamer zal verrichten;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 15.000;
bepaalt dat [B] als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag dient te voldoen; [B] zal daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies; het bedrag moet worden voldaan binnen twee weken na ontvangst van die nota;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 17 maart 2020;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.246.245/o1 OK;
verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2020 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en drs. J.S.T. Tiemstra RA en mr. D.E.M. Aleman MBA, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 19 november 2019.