ECLI:NL:GHAMS:2019:4063

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
200.232.608/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in verband met belangenverstrengeling en schending van vertrouwelijke informatie

In deze zaak gaat het om beroepsaansprakelijkheid van een advocaat die optreedt tegen een voormalig cliënt. De appellanten, bestaande uit een bedrijvengroep, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak draait om de vraag of de advocaten van de gemeente, die ook eerder de belangen van de appellanten hebben behartigd, onrechtmatig hebben gehandeld door beslag te leggen op vorderingen van de appellanten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat er sprake was van onrechtmatig handelen. Het hof oordeelt dat de advocaten in strijd hebben gehandeld met de Gedragsregels voor advocaten, met name regel 7 lid 4, die het optreden tegen een voormalige cliënt verbiedt. Het hof concludeert dat de advocaten niet hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, en dat het leggen van beslag onder SN Retail onzorgvuldig was. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij schade hebben geleden door het handelen van de advocaten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.232.608/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/621867/HA ZA 17-49
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2019
inzake

1.[appellant sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [appellante sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.S. Friedberg te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. [geïntimeerde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.W.A. Meesters te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en afzonderlijk [appellant sub 1] , [appellante sub 2] en [appellante sub 3] . Geïntimeerden worden gezamenlijk [geïntimeerden] en afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 april 2019 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Friedberg voornoemd en mr. N. Bakker, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerden] door mr. Meesters voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[geïntimeerden] hebben nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog
1. zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 3] en/of [geïntimeerde sub 2]
onrechtmatig hebben gehandeld door ondanks de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang in lopende geschillen met en/of procedures tegen [appellanten] op te treden, althans in lopende geschillen met en/of procedures tegen [appellanten] te blijven optreden;
II. zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 3] en/of [geïntimeerde sub 2]
onrechtmatig hebben gehandeld door ten behoeve van derden gebruik te maken, althans te hebben gemaakt van aan haar door [appellanten] verstrekte vertrouwelijke informatie:
III. zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 3] en/of [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door de wettelijke geheimhoudingsplicht te doorbreken;
IV. zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 4] en/of [geïntimeerde sub 1] , en/of [geïntimeerde sub 3] , en/of [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door hun eigen belang voorop te stellen ten opzichte van het belang van [appellanten] ;
V. [geïntimeerden] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen arrest terug te treden als advocaat van de gemeente [plaats A] inzake lopende geschillen met en/of procedures tegen [appellanten] , op straffe van een dwangsom van € 50.000 voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, een en ander tot een maximumbedrag van € 2.500.000;
VI. [geïntimeerden] zal gebieden zich te onthouden van juridische belangenbehartiging van de gemeente [plaats A] , zowel direct als indirect, in zaken tegen of waarin [appellanten] als wederpartij op enigerlei andere wijze betrokken is, op straffe van een dwangsom van € 50.000 voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, een en ander tot een maximumbedrag van € 2.500.000;
VII. [geïntimeerden] zal verbieden om iedere informatie van of over [appellanten] die zij direct of indirect heeft verkregen aan derden ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van € 50.000 voor iedere overtreding van dit verbod, een en ander tot een maximumbedrag van € 2.500.000,
met beslissing over de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Anders dan [appellanten] kennelijk menen, gezien grief II, behoeft de rechtbank enkel de feiten op te nemen die zij relevant acht voor haar beslissing. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant sub 1] is onderdeel van een bedrijvengroep die het familiebedrijf
vormt van de familie [naam familie] . [appellant sub 1] houdt zich bezig met het verwerven van de beschikkingsrechten over slachthuis en koelruimten aan de [adres] te [plaats A] door aankoop of anderszins en de exploitatie daarvan. Bestuurder van [appellant sub 1] is Vleeshandel [naam familie] [plaats A] B.V. [X] Beheer B.V., de holding, is bestuurder en enig aandeelhouder van Vleeshandel [naam familie] . [appellante sub 2] en [appellante sub 3] zijn bestuurders van [X] .
2.2.
[C] Holding B.V. (hierna: [C] Holding) is enig aandeelhouder en bestuurder van Vicom Vlees B.V. (hierna: Vicom) en SN Retail B.V. (hierna: SN Retail). [C] (hierna: [C] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [C] Holding. Vicom verwerkte karkassen die op het terrein van [appellant sub 1] na de slacht beschikbaar kwamen. Ook verwerkte zij (delen van) karkassen van niet op het terrein van [appellant sub 1] geslacht vee. Hiervoor bracht [appellant sub 1] zogenaamde invoerrechten in rekening.
SN Retail huurde voor deze werkzaamheden ruimten op het terrein van [appellant sub 1] .
2.3.
[geïntimeerde sub 4] is een advocatenkantoor en sinds enkele decennia de huisadvocaat van de gemeente [plaats A] (hierna: de gemeente). [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zijn werkzaam bij [geïntimeerde sub 4] als advocaat.
2.4.
[geïntimeerde sub 4] heeft in de afgelopen twintig jaar ook diverse malen voor [appellanten] opgetreden. Mr. [D] (hierna: [D] ) heeft, tot het einde van zijn loopbaan als advocaat bij [geïntimeerde sub 4] in 2013 in verband met zijn pensioen, zaken voor [appellanten] gedaan. Zo heeft hij [appellant sub 1] bijgestaan in een procedure bij de Ondernemingskamer. Vanaf juni 2010 heeft [D] de belangen van [appellanten] behartigd bij de incasso van vorderingen die [appellant sub 1] had op Vicom. Dit dossier is bij [geïntimeerde sub 4] bekend als Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187). Het geschil heeft tot een gerechtelijke procedure geleid. Hierin vorderde [appellant sub 1] een hoofdsom van € 81.131,09 van Vicom ter zake “de invoer van delen van karkassen”. De bij de inleidende dagvaarding aan Vicom d.d.
5 augustus 2011 gevoegde facturen staan alle op naam van SN Retail. Op 1 februari 2012 heeft een comparitie van partijen bij de (toenmalige) rechtbank Arnhem plaatsgevonden, waarbij [appellant sub 1] bijgestaan werd door [D] en Vicom vertegenwoordigd werd door haar (indirect) statutair directeur [C] . De zaak is aangehouden om tot oplossing van het geschil te komen.
2.5.
[D] heeft bij e-mail van 10 december 2013 aan onder meer [appellante sub 2] het volgende bericht:
Mijn pensioen komt nu wel heel dichtbij. In mijn kast hangt nog steeds het dossier Vicom. En de procedure is nog steeds aanhangig. Ik zou graag voor mijn vertrek willen weten hoe te handelen. Moet ik het dossier aan een kantoorgenoot overdragen? Dat zou dan mijn opvolger in dit soort zaken [geïntimeerde sub 3] kunnen zijn. Moet ik het dossier sluiten en de rechtbank laten weten dat de procedure geroyeerd kan worden? Moet het dossier naar een ander advocatenkantoor? Etc.
2.6.
[appellante sub 2] heeft hierop bij e-mail van dezelfde datum geantwoord, voor zover van belang:
We willen het dossier nog niet sluiten aangezien we nog steeds in een impasse zitten. Ik heb [C] meerdere malen verzocht om een reactie te geven maar tot op heden geen respons. (…) Hoe kunnen we nu verder?
2.7.
In december 2013 heeft [geïntimeerde sub 3] een deel van de praktijk van [D]
overgenomen, waaronder het dossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187). Dit dossier is op 23 juni 2014 door [geïntimeerde sub 4] gesloten en gearchiveerd, nadat [geïntimeerde sub 3] geen antwoord van [appellanten] had ontvangen op zijn standaard e-mail van
3 februari 2014 waarin hij zich als de opvolger van [D] introduceerde en verzocht hem mee te delen of hij nog iets voor de cliënt kon betekenen.
2.8.
[appellant sub 1] heeft in 1977 het recht van opstal op het perceel aan de [adres] te [plaats A] , gelegen aan de Waal, van de gemeente gekocht. Na de eeuwwisseling heeft de gemeente het plan opgevat om het gebied Waalfront te herontwikkelen tot woongebied. In 2008 is daarom het bestemmingsplan [plaats A] Waalfront vastgesteld. De gemeente wilde het opstalrecht van [appellant sub 1] aankopen of tot onteigening overgaan.
2.9.
Op 15 juli 2015 hebben de gemeente en (onder andere) [appellant sub 1] een mantel- en een koopovereenkomst gesloten, inhoudende de verkoop en levering van het opstalrecht aan de gemeente voor een bedrag van € 27,6 miljoen. [appellant sub 1] verplichtte zich daarbij om de koopsom aan te wenden voor de verplaatsing en voortzetting van haar bedrijfsactiviteiten op een ander terrein, met behoud van de werkgelegenheid. De gemeente werd bij de totstandkoming van de twee overeenkomsten bijgestaan door [geïntimeerde sub 1] . De gemeente heeft op 31 juli 2015
€ 21 miljoen voldaan.
2.10.
Op woensdag 24 februari 2016 heeft [appellant sub 1] onverwacht aan de gemeente medegedeeld dat zij haar activiteiten op vrijdag 26 februari zou beëindigen. Dit heeft geleid tot diverse juridische procedures tussen de gemeente en [appellanten] , waarbij de gemeente werd bijgestaan door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] . Een civielrechtelijke procedure voor het hof Arnhem-Leeuwarden is thans nog gaande.
2.11.
Namens de gemeente heeft [geïntimeerde sub 3] in de periode 26 februari-16 maart 2016
in totaal 197 verschillende beslagen gelegd ten laste van [appellanten] Onder meer is op 16 maart 2016 onder SN Retail derdenbeslag gelegd op vorderingen van [appellanten] op SN Retail. De door SN Retail afgegeven verklaring derdenbeslag noemt onder andere huurvorderingen ad in totaal € 201.716,70 en tevens een aantal door SN Retail betwiste vorderingen betreffende “invoer overige aankopen” ad in totaal € 166.884,04, waarvan een aantal onderwerp van geschil waren in de procedure tussen [appellant sub 1] en Vicom, in welke procedure [appellant sub 1] werd bijgestaan door [D] (zie 2.4).
2.12.
Mr. J.M. Heikens, advocaat, en mr. A.H.G. Wilod Versprille, notaris, hebben met [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] op 4 mei 2016 overleg gevoerd over opheffing van het derdenbeslag onder SN Retail, zodat een inmiddels overeengekomen regeling tussen [appellant sub 1] en SN Retail inzake onder meer de beëindiging van de huur-overeenkomst zou kunnen worden uitgevoerd. Dit overleg is gevolgd door een e-mail van 6 mei 2016 van de notaris aan [geïntimeerde sub 1] en een antwoord van laatstgenoemde bij
e-mail van 12 mei 2016. Daarin vraagt [geïntimeerde sub 1] nadere informatie. Hoewel de gevraagde informatie niet is verstrekt, heeft de gemeente meegewerkt aan de opheffing van het beslag onder SN Retail.
2.13.
Mr. M.A. Oostendorp (hierna: Oostendorp), advocaat, heeft bij e-mail van
20 mei 2016 aan [geïntimeerde sub 1] meegedeeld dat de gevraagde informatie in laatstgenoemde e-mail van 12 mei 2016 verrast, omdat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] de belangen van [appellant sub 1] in dezen behartigen en dat aldus sprake is van “een ongewenste belangentegenstelling”. Bij e-mail van 25 mei 2016 heeft Oostendorp namens onder meer [appellant sub 1] [geïntimeerde sub 4] verzocht om zich vrijwillig terug te trekken als advocaat van de gemeente. [geïntimeerde sub 1] heeft Oostendorp bij e-mail van 26 mei 2016 bericht dat [geïntimeerde sub 3] en hij geen reden zien zich terug te trekken als advocaat van de gemeente.
2.14.
Op 27 mei 2016 heeft Oostendorp namens [appellant sub 1] een klacht bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland ingediend, inhoudende dat [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] regels 1en 7 van de Gedragsregels voor advocaten 1992 (hierna: de Gedragsregels 1992) hebben geschonden en niet bereid zijn vrijwillig terug te treden als vertegenwoordigende advocaten in het betreffende dossier.
2.15.
Op 17 juni 2016 heeft minnelijk overleg plaatsgevonden op het kantoor van de
deken. Op verzoek van de deken hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] het dossier van [geïntimeerde sub 4] Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187) aan Oostendorp gestuurd. Dit overleg heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.
2.16.
Op 8 juli 2016 is door de advocaat van SN Retail aan de rechtbank Gelderland meegedeeld dat zij in de onder 2.4 genoemde procedure met [appellant sub 1] een schikking had bereikt.
2.17.
De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de Raad van Discipline) heeft bij beslissing van 19 november 2018 in de zaak van [appellant sub 1] jegens [geïntimeerden] (ECLI:NL:TADRARL:2018:239) de, hier van belang zijnde, klachtonderdelen a en b betreffende ongewenste belangenverstrengeling (regel 7 lid 4 Gedragsregels 1992) en schending van de geheimhoudingsplicht (regel 6 Gedragsregels 1992) afgewezen. [appellant sub 1] heeft geen hoger beroep ingesteld.
De Raad van Discipline heeft onder meer overwogen:
5.2 (…)
Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar deze regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Een strikt tekstuele toepassing van een bepaald gedragsregel is daarmee dan ook niet steeds aan de orde. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
(…)
Ad klachtonderdeel a)
In alle klachtzaken:
5.3.
De raad overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. gedragsregel 7). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. (…) In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.
(…)
5.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat klaagster in elk geval vanaf 2011 bekend was met de omstandigheid dat het kantoor van verweerder en de in deze beklaagde advocaten optraden voor de gemeente in het kader van de discussie over het Waalfront en daarmee over het bedrijfsterrein (…) waar zij een onderneming exploiteerden. De raad is niet gebleken dat klaagster tegen die belangenbehartiging van de gemeente door het kantoor van verweerders in de periode van 2011 tot (…) 25 mei 2016 bezwaar heeft gemaakt.
(…)
5.9.
Naar het oordeel van de raad is in het licht van al het voorgaande door de opstelling van klaagster van 2011 impliciet toestemming aan verweerders gegeven om voor de gemeente op te treden in kwesties tegen klaagster. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid van gedragsregel 7 en stond het verweerders aldus vrij om namens de gemeente op te treden in de nadien, in 2016, ontstane geschillen tussen de gemeente en klaagster.
(…)
5.11
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband beschouwd, is de raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerders in deze kwestie in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gehandeld omdat zij niet zouden hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en de klacht in zoverre jegens hen ongegrond moet worden verklaard.
(…)
Ad klachtonderdeel b)
In alle klachtzaken:
5.3
De juistheid van het verwijt dat verweerders hun geheimhoudingsplicht jegens klaagster hebben geschonden, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan en hetgeen de raad in klachtonderdeel a) heeft overwogen, niet vaststellen.
5.31
Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

3.Beoordeling

3.1
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] , die identiek zijn aan de onder 1. genoemde vorderingen, afgewezen, omdat zij niet voldaan hebben aan hun stelplicht. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. De gestelde onrechtmatigheid, zo daar al sprake van is - hetgeen [geïntimeerden] gemotiveerd hebben bestreden - is op zichzelf onvoldoende om een onrechtmatige daad aan te kunnen nemen. [appellanten] hebben bij dagvaarding onvoldoende gesteld over (de mogelijkheid van) door hen geleden schade. Evenmin hebben zij voldoende gesteld over een causaal verband met de beweerdelijke tuchtrechtschendingen of de toerekenbaarheid daarvan aan [geïntimeerden]
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met acht grieven op.
3.2.
Grief I, waarin betoogd wordt dat het bestreden vonnis onder 1.1 de indruk wekt dat de rechtbank geen kennis heeft genomen van de inleidende dagvaarding en conclusie van antwoord daar deze stukken niet worden genoemd onder het verloop van de procedure, kan niet slagen. De grief berust op een verkeerde lezing van het bestreden vonnis. Voor het verloop van de procedure wordt daarin onder meer verwezen naar het tussenvonnis van 8 februari 2017. Daarin worden bedoelde processtukken vermeld. Bovendien volgt uit de onderdelen 2, 3 en 4 van het bestreden vonnis dat de rechtbank wel ervan kennis ervan heeft genomen.
3.3.
Het hof ziet aanleiding de grieven III tot en met VIII gezamenlijk te behandelen.
Het betoog van [appellanten] in deze grieven komt, kort samengevat, op het volgende neer. De schijn van belangenverstrengeling voor een advocaat moet voldoende zijn om zich uit de zaak terug te trekken. Het enkel beschikken over vertrouwelijke informatie die hij tegen zijn bestaande of voormalige cliënt kan gebruiken, is daartoe reeds voldoende. Reeds in 2011 deed de schijn van belangenverstrengeling zich voor. [geïntimeerde sub 4] trad toen enerzijds namens [appellant sub 1] op in de procedure tegen Vicom en anderzijds trad [geïntimeerde sub 4] namens de gemeente tegen [appellant sub 1] op in het kader van de herontwikkeling van het Waalfront .
Het tegenstrijdig belang aan de zijde van [geïntimeerden] heeft zich vervolgens daadwerkelijk verwezenlijkt, doordat zij enerzijds in het belang van [appellant sub 1] de vordering op Vicom/SN Retail incasseerde, terwijl zij anderzijds in 2016 in het belang van de gemeente adviseerde om beslag te leggen voor dezelfde vorderingen. Reeds op grond hiervan hadden [geïntimeerden] zich moeten terugtrekken. Aan de eisen, die regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 stelt om desondanks als advocaat voor de gemeente te blijven optreden, is niet voldaan.
[geïntimeerden] hebben de Gedragsregels 1992 en de in de Advocatenwet neergelegde zorgvuldigheidsnorm overtreden, waardoor zij onrechtmatig hebben gehandeld.
Voorts voeren zij aan dat [geïntimeerden] hun geheimhoudingsplicht hebben doorbroken door vertrouwelijke informatie uit het Vicom-dossier te gebruiken om namens de gemeente onder Vicom/SN Retail beslag te leggen op vorderingen waarvan de incasso aan [geïntimeerde sub 4] was opgedragen. Ook om deze reden is het handelen van [geïntimeerden] als onrechtmatig te kwalificeren.
Voormelde gedragingen van [geïntimeerden] zijn aan hen toerekenbaar, daardoor hebben [appellanten] schade geleden en de overtreden normen strekken ter bescherming van [appellanten] , aldus steeds [appellanten]
3.4.
Het hof stelt het volgende voorop.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of [geïntimeerden] onrechtmatig jegens hun (voormalige) cliënt [appellanten] hebben gehandeld door namens de gemeente jegens hen op te treden. Hierbij is de volgende regelgeving van belang. Artikel 46 Advocatenwet hield in de hier van belang zijnde periode 2011-2016 in:
De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet (…) en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. (…)
Verder zijn de Gedragsregels 1992, die golden tijdens de hier van belang zijnde periode, in aanmerking te nemen richtlijnen. In de inleiding bij de Gedragsregels 1992 wordt in dit verband vermeld:
Deze regels brengen normen onder woorden, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden inachtgenomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat.Zij vormen niet de vastlegging van het voor de advocaten geldende tuchtrecht.De inhoud van dat tuchtrecht wordt vastgesteld door de tuchtrechter op basis van de advocateneed, verordeningen en de drie regels genoemd in artikel 46 van de Advocatenwet, kort weer te geven als:- zorg voor de behartiging der toevertrouwde belangen;- naleving van de verordeningen der Nederlandse Orde;- handelen overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.Deze gedragsregels kunnen worden gezien als een uitwerking van de eerste en vooral ook van de ruim geformuleerde derde regel, in dat artikel genoemd.Zij zijn niet bindend in de zin, waarin de regels van de door de Nederlandse Orde van Advocaten vastgestelde verordeningen bindend zijn. Zij zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat voor zijn handelen bij de uitoefening van de praktijk.Zij kunnen tevens dienen als richtlijn voor de tuchtrechter, al binden zij deze niet zoals het Hof van Discipline meermalen heeft beslist.
3.5.
Anders dan [geïntimeerden] kennelijk menen is het feit dat de onder 2.17 genoemde beslissing van de Raad van Discipline, waarin de in deze zaak van belang zijnde klachtonderdelen van het [appellant sub 1] ongegrond zijn verklaard, niet beslissend. Wel is het zo dat indien dat de rechter die tot een oordeel komt dat afwijkt van het oordeel dat de tuchtrechter heeft gegeven naar aanleiding van een klacht met betrekking tot datzelfde handelen of nalaten, zijn oordeel zodanig dient te motiveren dat dit, ook in het licht van de beoordeling door de tuchtrechter, voldoende begrijpelijk is (HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1532).
Hierbij dient voorts het volgende in acht te worden genomen. Het tuchtrecht heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. In een tuchtprocedure staat, aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijk-heid en zonder de in een civiele procedure geldende bewijsregels, ter beoordeling of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming heeft gehandeld met de voor de desbetreffende beroepsgroep geldende normen en gedragsregels (HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080, rov. 5.4.3).
3.6.
[appellanten] stellen dat reeds in 2011 sprake was van onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] , omdat zij enerzijds voor [appellant sub 1] jegens Vicom optrad en anderzijds voor de gemeente jegens [appellant sub 1] . [appellanten] doelen hierbij op de correspondentie tussen mr. P.C.M. Heinen (hierna: Heinen), advocaat, namens [appellanten] en [geïntimeerde sub 2] namens de gemeente inzake aankoop of onteigening van de onroerende zaken van [appellant sub 1] in het kader van het bestemmingsplan Waalfront . In de brief van 13 april 2011 van [geïntimeerde sub 2] aan Heinen schrijft [geïntimeerde sub 2] onder meer:
In reactie op het primaire verzoek van SN( [appellant sub 1] , hof)
om op heel korte termijn de minnelijke verwerving serieus en opnieuw te starten bericht ik u dat de gemeente nog steeds streeft naar het bereiken van overeenstemming met SN over de minnelijke verwerving van haar onroerende zaken. Het aanbod van de gemeente om met SN serieus verder te praten staat dus nog steeds.
Partijen hebben met elkaar verder gesproken, hetgeen geleid heeft tot de onder 2.9 genoemde mantel- en koopovereenkomst van 15 juli 2015. In de koopovereenkomst is in de considerans onder meer vermeld dat:
de gemeente [plaats A] met [appellant sub 1] in onderhandeling is getreden en overeenstemming heeft bereikt over de aankoop door de gemeente [plaats A] van het opstalrecht met daarop staande opstallen en aanhorigheden met als uitgangspunt dat deze verwerving geschiedt op minnelijke basis en ter voorkoming van gerechtelijke onteigening.
Uit een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat de gemeente, waarbij zij (soms) is bijgestaan door [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 1] , en [appellant sub 1] hebben samengewerkt teneinde onteigening van het opstalrecht, waarbij zij in een juridisch procedure tegenover elkaar zouden komen te staan, te voorkomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet vastgesteld worden dat sprake is geweest van (schijn van) belangenverstrengeling aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 4] wat betreft de verhouding tussen de gemeente en [appellant sub 1] in de periode van 2011 tot 2016. Ten aanzien van [geïntimeerde sub 3] , die per 1 oktober 2013 in dienst was getreden bij [geïntimeerde sub 4] , is niet gesteld of gebleken dat hij tot 2016 hierbij betrokken is geweest.
3.7.
In 2016 veranderde de verhouding tussen de gemeente en [appellant sub 1] drastisch. Op woensdag 24 februari 2016 heeft [appellant sub 1] aan de gemeente onverwacht medegedeeld dat zij haar activiteiten op vrijdag 26 februari 2016 definitief zou beëindigen. In de considerans van de mantelovereenkomst is onder meer opgenomen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verwerving van de gemeente van het opstalrecht op minnelijke basis en
een werkgelegenheidsgarantie, met de toevoeging dat de afgifte daarvan voor de gemeente een essentiële voorwaarde is voor verwerving van het opstalrecht gelet op de huidige maatschappelijke omstandigheden en het publieke algemene belang. [geïntimeerde sub 1] heeft [appellant sub 1] namens de gemeente op 25 februari 2016 uitgenodigd om dezelfde dag rekening en verantwoording aan de gemeente af te leggen over de aanwending van het door de gemeente op 31 juli 2015 betaalde deel van de koopsom van € 21 miljoen. Dit verzoek heeft [geïntimeerde sub 1] op 26 februari 2016 herhaald. [appellant sub 1] heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodigingen. Vervolgens heeft [geïntimeerde sub 3] in de periode van 26 februari tot en met 8 juni 2016 namens de gemeente in totaal 197 verschillende beslagen ten laste van onder meer [appellanten] gelegd. Daartoe behoorde het beslag dat op
16 maart 2016 onder SN Retail is gelegd.
3.8.
Aldus was de situatie in korte tijd fundamenteel gewijzigd van een minnelijk traject tussen de gemeente en [appellant sub 1] , uitmondend in de mantel- en koopovereenkomst van 15 juli 2015, in een hevig geëscaleerd conflict tussen hen, waarbij een ongebruikelijk hoog aantal beslagen ten laste van [appellanten] is gelegd. Onder die omstandigheden had van een behoorlijk advocaat verwacht mogen worden dat hij had (her)overwogen of sprake was van een conflicterend belang. Anders dan in de periode 2011 tot 2016 traden [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] nu ook in rechte op tegen [appellant sub 1] , een (voormalige) cliënt van [geïntimeerde sub 4] . Deze (her)overweging hebben zij kennelijk nagelaten, hoewel [appellant sub 1] bij [geïntimeerde sub 4] bekend was als (voormalig) cliënt. Uit de stellingen van [geïntimeerden] in hun conclusie van antwoord onder 5.1.4 en 5.1.10 blijkt namelijk dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] in de periode van 24 februari tot en met in ieder geval 27 mei 2016, toen de klacht bij de deken namens [appellant sub 1] is ingediend, geen kennis hebben genomen van het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187).
3.9.
[geïntimeerden] stellen ten aanzien van het derdenbeslag onder SN Retail dat [C] , de (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van SN Retail, zich bij de gemeente had gemeld omdat het staken van de bedrijfsactiviteiten door [appellant sub 1] hem benadeelde. In een gesprek met de gemeente en [geïntimeerde sub 1] op 15 maart 2016 heeft [C] meegedeeld dat SN Retail haar huurbetalingsverplichtingen van € 22.000 per kwartaal jegens [appellant sub 1] c.s. had opgeschort. Daarmee nodigde hij de gemeente min of meer uit om derdenbeslag onder SN Retail te leggen, waarna [geïntimeerde sub 3] op voorspraak van Nelissen beslag onder SN Retail ten laste van [appellanten] heeft gelegd, aldus [geïntimeerden] [appellanten] hebben een en ander niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
3.10.
Anders dan [appellanten] menen, volgt hieruit niet dat [geïntimeerden] ten aanzien van de beslaglegging onder SN Retail hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden. De reden voor dit beslag is niet gelegen in de kennis van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] afkomstig uit het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187), maar in de informatie die [geïntimeerde sub 1] heeft ontvangen van [C] in voormeld gesprek met de gemeente. Daarbij komt dat, indien er sprake zou zijn geweest van schending van de geheimhoudingsplicht door [geïntimeerden] , beslag onder Vicom in plaats van onder SN Retail veeleer voor de hand had gelegen. Het hof deelt dus in zoverre de conclusie van de Raad van Discipline in rov. 5.31 van zijn onder 2.17 genoemde beslissing.
3.11.
Daarentegen is niet gesteld of gebleken dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] , voordat dit beslag onder SN Retail werd gelegd, zich de vraag hebben gesteld of zij hiermee handelden in strijd met regel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992 (
Het is de advocaat niet toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden behoudens het bepaalde in de volgende leden). Gezien artikel 46 Advocatenwet had van hen als behoorlijke advocaten mogen worden verwacht dat zij het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187) zouden hebben geraadpleegd alvorens voor de gemeente in het geschil met [appellanten] , dat op 24 februari 2016 was ontstaan, op te treden en beslagen ten laste van [appellanten] te leggen. Kennisname van de uitgebrachte dagvaarding in dat dossier zou hebben geleerd dat [C] , in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder van [C] Holding, indirect enig aandeelhouder en bestuurder van Vicom is en dat betaling wordt gevorderd van facturen op naam van SN Retail (zie producties 2a tot en met 2ff bij inleidende dagvaarding). Uit het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 februari 2012 bij de rechtbank Arnhem in de zaak van [appellant sub 1] tegen Vicom (zaak- en rolnummer 219335/HA ZA 11-119) volgt dat Vicom kennelijk geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling dat die facturen niet op haar naam stonden, maar op naam van SN Retail. Volgens [geïntimeerden] heeft de tenaamstelling van die facturen kennelijk alleen een administratieve achtergrond (zie de conclusie van antwoord in die zaak onder 5.1.8).
Door op 16 maart 2016 ten laste van [appellanten] onder SN Retail derdenbeslag te leggen op de vorderingen van [appellant sub 1] , traden [geïntimeerden] op tegen een voormalige cliënt als bedoeld in artikel 7 lid 4 Gedragsregels 1992. Uit het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022 187) volgt immers dat [C] , als indirect enig aandeelhouder en bestuurder van zowel SN Retail als Vicom geen onderscheid maakte tussen beide vennootschappen. Blijkens de dagvaarding maakte ook [D] zelf dit onderscheid niet.
3.12.
Volgens regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 kan van lid 4
alleenworden afgeweken indien aan drie voorwaarden is voldaan.
De voorwaarde onder 1 ziet op het geval, voor zover hier van belang, dat
de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan[appellant sub 1]
werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de toevertrouwde belangen ook geen verband houden met deze kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.Anders dan de Raad van Discipline is het hof van oordeel dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Na akkoord van de gemeente heeft [geïntimeerde sub 3] immers derdenbeslag gelegd onder SN Retail op de vorderingen van [appellant sub 1] ter incasso van de vordering van de gemeente op onder meer [appellant sub 1] . De opdracht van de gemeente tot dit derden-beslag betreft, althans houdt verband met dezelfde kwestie die [D] voor [appellant sub 1] in het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187) behandelde, te weten de incasso van vorderingen uit overeenkomst die [appellant sub 1] pretendeerde te hebben op SN Retail.
De voorwaarde onder 2 luidt, voor zover hier van belang, dat
de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van[appellant sub 1] . Ook aan deze voorwaarde is niet voldaan. Uit het overwogene in 3.11 volgt dat deze vertrouwelijke informatie wel in het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187) voorhanden is. Daarin bevinden zich immers facturen van [appellant sub 1] gericht aan SN Retail. Het beslag onder
SN Retail is blijkens het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag onder derden ook niet beperkt tot
een huurovereenkomst, maar ziet tevens op
mogelijk andere overeenkomsten.
Ook aan de derde voorwaarde, inhoudende dat niet van
redelijke bezwaren is geblekenvan [appellant sub 1] , is niet voldaan. Weliswaar kon van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] in redelijkheid niet worden verwacht dat zij contact opnamen met [appellant sub 1] inzake het voornemen tot beslaglegging onder SN Retail, maar het beslag onder
SN Retail mocht naar het oordeel van het hof niet worden gelegd zonder dat (in algemene zin) van geen bezwaren was gebleken. De verhoudingen tussen [appellanten] en de gemeente waren immers vanaf 24 februari 2016 fundamenteel gewijzigd, zodat van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] als professioneel deskundigen op dit punt actie mocht worden verwacht.
Uit het voorgaande volgt dat regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] niet kan baten.
3.13.
Regel 7 lid 6 Gedragregels 1992 biedt nog een uitweg als aan lid 5 niet is voldaan. Deze gedragsregel houdt, voor zover hier van belang, in dat de gemeente en [appellant sub 1]
op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf instemmen met het optreden als bedoeld in regel 7 lid 4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de derde voorwaarde van regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 volgt dan ook niet is voldaan aan regel 7 lid 6 Gedragsregels 1992, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat de gemeente hiermee instemde.
Het hof deelt dan ook niet het oordeel van Raad van Discipline in rov. 5.9 dat [appellant sub 1]
impliciet toestemming aan[geïntimeerden] heeft
gegeven om voor de gemeente op te treden in kwesties tegen haar. Dat impliciete toestemming voldoende zou zijn, is namelijk niet te rijmen met de eis in regel 7 lid 6 Gedragsregels 1992 dat [appellant sub 1] (en de gemeente) vooraf moet(en) instemmen met dit optreden op grond van de haar (hun) verstrekte behoorlijke informatie door [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 3] .
3.14.
De conclusie uit het voorgaande is dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] niet gehandeld hebben zoals een behoorlijk advocaat betaamt door op 16 maart 2016 beslag te doen leggen onder SN Retail. Door het leggen van dat beslag onder SN Retail hebben zij gehandeld in strijd met regel 7 lid 4 Gedragsregels 1992. Het gaat hier blijkens de toelichting om een
binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde norm dat het advocaten, behoudens bijzondere omstandigheden, niet is toegestaan tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten (…) op te treden. Aan de uitzonderingen op deze regel in de leden 5 en 6 van regel 7 Gedragsregels 1992 is niet voldaan. Bijzondere omstandig-heden, die desondanks een uitzondering zouden kunnen rechtvaardigen, zijn niet gesteld of gebleken. In dit verband merkt het hof op dat [geïntimeerde sub 4] het desbetreffende dossier op 23 juni 2014 had gesloten en gearchiveerd, zodat het tijdsverloop tot
16 maart 2016 niet zodanig was dat dat een uitzondering rechtvaardigt. Door het doen leggen van beslag onder SN Retail hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] jegens [appellant sub 1] onzorgvuldig gehandeld. [appellant sub 1] heeft erop mogen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen haar zou worden gebruikt. Dit vertrouwen is met het leggen van het beslag onder SN Retail geschaad. Dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] geen kennis hebben genomen van het kantoordossier Slachthuis-Vicom/invoerkosten (5022187), zoals zij stellen, doet daaraan niet af, aangezien dit niet bij [appellant sub 1] bekend was dan wel kon zijn.
[geïntimeerden] betwisten niet dat het handelen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] (civielrechtelijk) wordt toegerekend aan [geïntimeerde sub 4] , zodat voor laatstgenoemde hetzelfde geldt.
Ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] concludeert het hof dat zij als advocaat niet onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft de verhouding tussen de gemeente en [appellant sub 1] in de periode van 2011 tot 2016. Zij is verder niet betrokken geweest bij het geschil dat in 2016 tussen de gemeente en [appellant sub 1] is ontstaan.
3.15.
Het hof merkt nog het volgende op. Het onzorgvuldig handelen van [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] betreft het derdenbeslag onder SN Retail. Voor zover het verwijt van [appellanten] hun optreden namens de gemeente voor het overige betreft (bijvoorbeeld met betrekking tot de overige beslagen), is het hof van oordeel dat [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] niet onrechtmatig jegens [appellant sub 1] hebben gehandeld door de gemeente te blijven bijstaan nadat het conflict hevig was geëscaleerd. In zoverre was er namelijk onvoldoende verband met het eerdere optreden van [geïntimeerde sub 4] in de persoon van [D] voor [appellant sub 1] en ook niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] aldus beschikten over vertrouwelijke informatie dat relevant was voor dit overige optreden.
3.16.
[geïntimeerden] werpen voorts op dat, voor zover al sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen, [appellanten] niet aannemelijk maken dat zij als gevolg daarvan op enigerlei wijze in hun belangen zijn geschaad dan wel dreigen te worden geschaad.
3.17.
Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. In dit vereiste van voldoende belang ligt besloten dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang bestaat bij een vordering mag in beginsel worden verondersteld. Indien dat belang wordt betwist, rusten de stelplicht en bewijslast terzake in beginsel op degene die de vordering instelt (HR 12 april 2018, ECLI:NL:HR:2019:590).
[appellanten] hebben niet (voldoende) concreet en feitelijk onderbouwd dat zij (thans nog) enig financieel of ander rechtens te respecteren belang bij hun vorderingen hebben. Hierbij is in aanmerking genomen dat vaststaat dat het beslag onder SN Retail is opgeheven, zodat [appellant sub 1] de desbetreffende vorderingen weer zou hebben kunnen innen. De stelling van [appellanten] dat [appellant sub 1] door het beslag genoodzaakt was om met SN Retail “een andere, mogelijk duurdere regeling aan te gaan dat zij wellicht voor ogen had”, is louter speculatief en wordt reeds daarom gepasseerd. Ook hun betoog dat zij als gevolg van het handelen van [geïntimeerden] genoodzaakt waren juridische kosten te maken, gaat niet op bij gebreke van belang bij deze acties waarop deze kosten zien. Waaruit de vermeende “dreigende schade” zou kunnen bestaan, is ook niet toegelicht door [appellanten]
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen bij gebreke van belang niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.18.
De slotsom is dat de grieven III tot en met VIII falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt gepasseerd, nu geen stellingen te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. [appellanten] zullen in de kosten worden veroordeeld, nu zij in het ongelijk worden gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 726,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, J.W.M. Tromp en A.J. Akkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.