Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[appellante sub 2],
[appellant sub 3],
[appellante sub 4],
[appellante sub 5],
[appellante sub 6],
[appellante sub 7],
[appellante sub 8],
[appellante sub 9],
[appellante sub 10],
[appellant sub 11],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
lex concursus, worden beheerst. De door [X] c.s. aangehaalde artikelen 40 Faillissementswet (Fw) en 3:288, sub e, BW, welke artikelen uitgaan van het bestaan van een arbeidsbetrekking, zijn niet van toepassing, zodat de vorderingen van [X] c.s. niet als boedelschulden of preferente vorderingen kwalificeren, maar (slechts) als concurrente vorderingen, aldus nog steeds de curator.
lex concursus, zijnde het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend. In dit geval is dat het Nederlandse recht. Op deze hoofdregel geeft onder meer artikel 10 IVO een uitzondering. Dit artikel bepaalt dat de gevolgen van de insolventieprocedure voor arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is (de
lex causae). Dit betekent dat de rechten en de hoogte van vorderingen van [X] c.s. worden bepaald naar Spaanse (arbeids)recht. Wel geldt dat volgens artikel 4 lid 2, sub i IVO insolventieaangelegenheden die los staan van de gevolgen van de opening van de procedure, zoals de vraag of loonvorderingen van werknemers door een voorrecht beschermd worden en de eventuele rangorde van het voorrecht, worden beheerst door de
lex concursus. Dat betekent dat de vorderingen van [X] c.s. op de insolventierechtelijke aspecten naar het Nederlandse insolventierecht dienen te worden beoordeeld.
JOR2013, 224). In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een schuld als boedelschuld is aan te merken als deze rechtstreeks voortvloeit uit de wet dan wel als de schuld door de curator in zijn hoedanigheid is aangegaan (bij een rechtshandeling waarbij de wil van de curator gericht dient te zijn op het aangaan van de schuld) dan wel de schuld het gevolg is van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. In 3.7.3 van het arrest overweegt de Hoge Raad: “
Opmerking verdient dat uit het hiervoor in 3.6.1 vermelde uitgangspunt van de Faillissementswet dat het faillissement geen invloed heeft op wederkerige overeenkomsten, volgt dat de curator niet bevoegd is om overeenkomsten op te zeggen, tenzij de wet of de overeenkomst hem (of de schuldenaar) daartoe bevoegd maakt. Zegt de curator onbevoegd een overeenkomst op, dan is de verplichting tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade een boedelschuld, omdat hij dan in strijd handelt met een door hem na te leven verbintenis. Daarmee valt op een lijn te stellen het geval dat de curator wel bevoegd is tot opzegging van een overeenkomst, maar alleen tegen betaling van een schadevergoeding of schadeloosstelling in verband met die beëindiging.”. Dit laatste doet zich hier voor. In het onderhavige geval moet de vraag of de curator bevoegd was tot opzegging van de arbeidsovereenkomsten van [X] c.s. worden beoordeeld naar Spaans recht. Zowel uit het Spaanse vonnis als uit het attest van de Spaanse curator volgt dat de curator bevoegd is tot opzegging van de arbeidsovereenkomsten, maar (slechts) tegen betaling van een schadevergoeding in verband met die beëindiging. Daarmee is voldaan aan het hiervoor geciteerde vereiste om te vallen onder de door de Hoge Raad op één lijn gestelde situatie. Dat de schadevergoeding naar Nederlands recht volgens artikel 40 lid 1 Fw beperkt is tot het loon gedurende zes weken doet daar niets aan af. Dit brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht sub d toewijsbaar is.