Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
special purpose vehicledat in 2008 speciaal is opgericht met het oog op de aankoop en exploitatie van de Kurfürsten Galerie, een winkelcentrum te Kassel (Duitsland), waarmee een bedrag van € 37 miljoen was gemoeid. De oprichters en aandeelhouders waren [A] (via zijn vennootschap [B.V.1] ), [B] (via zijn vennootschap [B.V.2] ), [C] (via zijn vennootschap [B.V.3] ) en [D] (via zijn vennootschap [B.V.4] ) (hierna: [A] , [B] , [C] en [D] ). De oprichters/aandeelhouders hebben via genoemde vennootschappen de lening van € 35 miljoen als hoofdelijk medeschuldenaar meegetekend. Uit de op 15 juli 2008 door de bestuurder [D] ingevulde vragenlijst MiFID-passendheid volgt dat Kurfürster beschikte over kennis van en ervaring had met aandelen, aandelenderivaten, buitenlandse valuta & derivaten, rentevoetderivaten en kredietderivaten. Verder staat als onvoldoende betwist vast dat [D] partner is bij een groot internationaal vastgoedbeleggingsfonds, dat een door hem opgericht vastgoedbeleggingsfonds sinds 2000 meer dan 170 vastgoedobjecten heeft aangekocht met een totale waarde van € 810 miljoen alsmede dat [D] gecertificeerd accountant is en Chief Financial Officer van verschillende bedrijven is geweest. De drie andere oprichters-aandeelhouders zijn ook ervaren vastgoedbeleggers. [A] , oud-notaris, heeft in 2000 samen met [B] , advocaat, de vastgoedportefeuille [X] gekocht en samen met onder meer [B] in 2001 het advocaten- en belastingadvieskantoor [Y] opgericht, dat zich tot doel heeft gesteld hoogwaardige juridische en fiscale dienstverlening aan te bieden aan actoren op de commerciële vastgoedmarkt. [A] en [B] zijn aandeelhouder van [X] Groep B.V., een vennootschap die investeerde in grootschalige, complexe vastgoedprojecten in en buiten Nederland. [C] , oud-advocaat, heeft zijn eigen vastgoedconcern opgezet. Blijkens zijn LinkedIn-profiel is hij deskundig op het gebied van (vastgoed)financieringen en bancaire producten.
cap(€ 600.000) heeft besloten de ZCKIC af te nemen. Voor zover Kurfürster bij antwoordakte onder 16 anders stelt, is dat tardief en gaat het hof daaraan voorbij. ING mocht van Kurfürster als professionele en deskundige wederpartij ook verwachten dat zij zelfstandig is staat was om zich een oordeel te vormen over de geschiktheid van een bepaald rentederivaat.
overhedgein looptijd ontstaan. Nu de kredietovereenkomst is verlengd tot 1 juli 2015 is de
overhedgein looptijd opgeheven. Ten overvloede wijst het hof erop dat in het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (productie 21 bij memorie van grieven), waarnaar Kurfürster herhaaldelijk verwijst ter onderbouwing van haar standpunten, dat ook zo is vastgelegd (par. 3.3.14). De grieven 6 en 9 falen.
floor; (b) de bevoegdheid van de bank om, ongeacht de ZCKIC, de renteopslag te verhogen en (c) de gevolgen van een negatieve waarde van de ZCKIC: een allowancefaciliteit om aan marginverplichtingen te voldoen en hoge kosten bij tussentijdse beëindiging, waarop zij de gestelde toerekenbare tekortkoming en het ontstaan van schade onder meer baseert. Kurfürster stelt dat de kern van de kwestie is, zowel ten aanzien van dwaling als schending zorgplicht, dat zij er pas in 2014-2015 achter kwam dat zij nooit door ING als haar adviseur goed was begeleid en dat zij toen pas met medewerking van de inzichten van deskundigen een beroep op dwaling en schending van zorgplicht kon doen. Daaraan doet niet af dat haar bepaalde feiten al eerder bekend waren: juist deskundigen konden haar slechts het inzicht geven wat voor een beroep op deze grondslagen van belang was. Ter onderbouwing van haar betoog stelt Kurfürster zich op één lijn met MKB-ondernemingen waarvoor het Herstelkader in het leven is geroepen.
capmoet worden betaald, wordt gecompenseerd door de premie die Kurfürster ontvangt voor de geschreven
flooren de
knock-invergoeding van 1,25%. Wat betreft de marge mag bekend worden verondersteld dat in de prijs van door een bank aangeboden financiële producten een bankmarge is verdisconteerd, hetgeen Kurfürster ook erkent. Kurfürster komt na jaren met de stelling dat de prijs die ING destijds hanteerde voor een
caponjuist, want veel te hoog was. ING stelt in dat verband dat het bedrag van € 600.000 de prijs was die ING op dat moment voor een
capmet een renteplafond van 6,00% rekende en dat dat een marktconforme prijs was. In het licht daarvan heeft Kurfürster ook in hoger beroep onvoldoende toegelicht dat het bedrag, dat door de door haar ingeschakelde partijdeskundige [deskundige] met behulp van het softwareprogramma Superderivatives is berekend, marktconform was, in die zin dat Nederlandse banken in juli 2008 bereid waren een
capmet een renteplafond van 6,00% voor € 278.010 (zie
printscreenop blz. 12 van productie 22 bij memorie van antwoord) aan te bieden. Uit de enkele berekening van [deskundige] volgt dat niet. Het voorgaande betekent dat de grieven 3, 4, 5 en 8 falen.
capvoldoende heeft toegelicht. Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
caprente van de ZCKIC verlaagd van 6.00% naar 5,65% en de
floorrente van 4,25% naar 4,00. In acht van de tien kwartalen (derde kwartaal 2008 tot en met vierde kwartaal 2010) bleef het verwachte rentetarief ook (ruim) boven de
floorvan 4,00%. Uit de rentevisie, die loopt tot en met het vierde kwartaal van 2010, kan niet worden afgeleid dat na dat kwartaal het 3‑maands Euribor-tarief onder de
floorvan 4,00% zal dalen.
capmet een plafond van 6,00% € 600.000 zou hebben moeten betalen en dat de renteverwachtingen in die prijs zijn verwerkt (zie ook 2.12).
floorvan 4,00% zal dalen.
capzou hebben gekozen niet (voldoende) concreet en feitelijk toegelicht. Zij heeft dus niet aan haar stelplicht voldaan, waardoor aan bewijs niet wordt toegekomen. Daaruit volgt verder dat in het midden kan blijven of ING de rentevisie met Kurfürster had moeten delen.