In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellante] tegen Woningstichting Rochdale. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij ernstige geluidsoverlast veroorzaakte en dat de huurovereenkomst met Rochdale ontbonden moest worden. De kantonrechter had geoordeeld dat de overlast zodanig ernstig en structureel was dat het aannemelijk was dat de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden. Rochdale had meerdere klachten ontvangen van omwonenden over geluidsoverlast veroorzaakt door [appellante]. Ondanks waarschuwingen en verzoeken om de overlast te stoppen, bleef [appellante] deze veroorzaken. In hoger beroep heeft [appellante] betwist dat er sprake was van een spoedeisend belang voor Rochdale en heeft zij grieven ingediend tegen de overwegingen van de kantonrechter. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is van de overlast. Het hof heeft geoordeeld dat Rochdale zich voldoende heeft ingespannen om de overlast te beperken en dat de belangen van Rochdale zwaarder wegen dan die van [appellante]. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.