ECLI:NL:GHAMS:2019:402
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een bevrijdend verweer in een kredietovereenkomst na echtscheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van een openstaand saldo uit een kredietovereenkomst. De appellante, Hoist Finance A/B, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die betwistte dat zij aansprakelijk was voor de openstaande schuld. De vrouw stelde dat de bank kort na haar echtscheiding telefonisch had toegezegd een opnamestop in te stellen voor beide ex-echtgenoten. De kantonrechter had in het eerdere vonnis geoordeeld dat de vrouw niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de opnames die haar ex-echtgenoot na de toezegging had gedaan. Hoist betwistte de toezegging en stelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer. Het hof oordeelde dat de vrouw haar stelling voldoende had onderbouwd en dat Hoist niet voldoende had aangetoond dat de toezegging niet had plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees Hoist in de proceskosten.