ECLI:NL:GHAMS:2019:3980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
200.257.060/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte en ontruimingsvordering in verband met hennepactiviteiten

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 16 juli 2019, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontruimingsvordering van Kennemer Wonen tegen Monique Charlotte Suzanne Pot. De zaak betreft de huur van een woning en de vraag of de huurovereenkomst ontbonden kan worden vanwege overtredingen van de huurvoorwaarden door de huurder, in dit geval het kweken van hennep. Het hof oordeelt dat de huurder, ondanks zijn stelling dat de hennep voor medisch gebruik was en dat hij zich aan het gedoogbeleid hield, de huurvoorwaarden heeft geschonden. Het hof wijst erop dat de contractuele bepaling die het kweken van hennep verbiedt bindend is en dat er geen voldoende grond is om de huurovereenkomst niet te ontbinden. De huurder heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een ontbinding van de huurovereenkomst onterecht zouden maken. Het hof heeft de ontruimingsvordering van Kennemer Wonen toegewezen en Pot veroordeeld om de woning voor 1 januari 2020 te ontruimen. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Kennemer Wonen toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van huurachterstand is afgewezen. Het hof concludeert dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd is, gezien de eerdere waarschuwingen aan de huurder en het gebrek aan bewijs voor de noodzaak van het hennepgebruik.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.257.060/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 7462486 / KG EXPL 19-4
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 november 2019
inzake
WONINGSTICHTING KENNEMER WONEN,
gevestigd te Heiloo,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Dekker te Alkmaar,
tegen
Monique Charlotte Suzanne POT,
vennoot in de vennootschap onder firma ZiS Finance Support, gevestigd te Schagen,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [geïntimeerde], wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar.
Partijen worden hierna Kennemer Wonen en Pot respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 16 juli 2019 (verder ook: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft op 12 september 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het hof heeft het bezwaar van de zijde van [geïntimeerde] tegen het te laat indienen van producties van de zijde van Kennemer Wonen afgewezen. Aan partijen is akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe producties.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof heeft bij het tussenarrest aan zijn beslissing om een comparitie van partijen te gelasten, het volgende ten grondslag gelegd:
“3.3 Met haar grieven heeft Kennemer Wonen de contractuele gebondenheid van [geïntimeerde] aan de algemene huurvoorwaarden benadrukt. Zij heeft gesteld dat [geïntimeerde] deze algemene huurvoorwaarden met zijn hennepactiviteiten heeft overtreden en daarmee toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze grieven zijn terecht voorgesteld. [geïntimeerde] is blijkens de algemene huurvoorwaarden met Kennemer Wonen overeengekomen dat hij geen hennep in het gehuurde mocht kweken. Deze bepaling is bindend voor [geïntimeerde] . Daaraan doet niet af dat de door [geïntimeerde] geteelde wietplanten voor eigen gebruik zouden zijn en een medisch doel zouden dienen, zoals door [geïntimeerde] gesteld, en dat dit door het landelijk (kennelijk: strafrechtelijk) gedoogbeleid zou worden getolereerd, zoals door de kantonrechter overwogen. Naar het oordeel van het hof wordt met de desbetreffende contractuele bepaling ook niet op zodanige wijze in de persoonlijke levenssfeer getreden dat deze bepaling geen stand zou kunnen houden. Ook overigens is daarvoor geen grond naar voren gekomen. Daarentegen dient deze bepaling (en de handhaving daarvan) een duidelijk en te respecteren belang van de verhuurder, te weten het voorkomen van aan hennep kweken gerelateerde risico’s en overlast.
3.4
Van de zijde van [geïntimeerde] is evenwel onder meer aangevoerd, naar het hof begrijpt, dat de aan de orde zijnde omstandigheden zodanig zijn dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Het hof heeft behoefte aan nadere toelichting op hetgeen hieromtrent door [geïntimeerde] naar voren is gebracht alsmede een concrete reactie daarop van Kennemer Wonen. Er zal daarom een comparitie van partijen worden gelast. Het hof verzoekt [geïntimeerde] de achterzijde van de in eerste aanleg overgelegde mediwietverklaring een week voorafgaand aan deze zitting aan het hof en de wederpartij toe te zenden.
3.5
Kennemer Wonen heeft ook gegriefd tegen hetgeen de kantonrechter over de door Kennemer Wonen gestelde huurachterstand heeft overwogen. Het hof verzoekt Kennemer Wonen uiterlijk een week voorafgaand aan de te gelasten comparitie een actueel overzicht van de huurbetalings(achter)stand aan het hof en aan de wederpartij toe te zenden.”
Mede op grond van wat partijen ter comparitie van partijen omtrent onder meer het voorgaande hebben verklaard en toegelicht, komt het hof thans tot het volgende.
2.2.
De cruciale vraag die partijen verdeeld houdt is, kort gezegd, of voldoende grond bestaat de vordering van Kennemer Wonen tot ontruiming van de woning in kort geding toe te wijzen. Uit (rechtsoverweging 3.3 van) het tussenarrest kan worden afgeleid dat het hof, gelet op de tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst, in beginsel voldoende grond daartoe aanwezig acht, met dien verstande dat het hem, alvorens de vordering tot ontruiming toe te (kunnen) wijzen, aangewezen voorkwam nader te onderzoeken of de bijkomende omstandigheden van het onderhavige geval maken dat een ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn, waartoe het hof een comparitie van partijen heeft gelast. Daarbij lag het op de weg van [geïntimeerde] om mede aan de hand van stukken nader toe te lichten dat en waarom voorshands voldoende aannemelijk moet worden geacht dat in dit geval de uitzondering die in artikel 6:265 lid 1 BW wordt gemaakt op de hoofdregel van toepassing zou moeten zijn. Daarin is [geïntimeerde] niet geslaagd.
2.3.
Allereerst overweegt het hof met betrekking tot de overgelegde Mediwietverklaring dat daaraan in dit verband geen enkele betekenis kan worden toegekend. In dat document verklaart (enkel) [geïntimeerde] zelf dat en waarom hij cannabis medicinaal gebruikt en dat en waarom hij zijn eigen mediwiet teelt. Voor zover deze verklaring door (kennelijk) huisarts D. Stevens op 12 augustus 2016 is ondertekend, geldt dat die ondertekening wordt voorafgegaan door de navolgende tekst:
“Geachte huisarts,
Ondertekening verplicht U tot niets en bewijst niets, het geeft alleen aan dat U dit formulier gelezen heeft en op de hoogte bent van het medicinaal gebruik van cannabisproducten door ondertekenaar. Zo kunt U rekening houden met een mogelijke verminderde behoefte aan reguliere medicijnen, om opsparen hiervan te voorkomen en/of onnodige kosten te voorkomen.”
Dit betekent dat de Mediwietverklaring dus nietszeggend is wat betreft het nut en de noodzaak van wietgebruik en eigen teelt daarvan door [geïntimeerde] , omdat de juistheid van zijn eigen verklaring daaromtrent op geen enkele wijze door de huisarts is geverifieerd.
2.4.
Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de hulpverlening met betrekking tot [geïntimeerde] nog in het geheel niet op gang is gekomen. Op de vraag van het hof hoe zijn contacten met De Rotonde – Expertisecentrum VG-GGZ – waar hij immers (zie productie 2 [geïntimeerde] ) op 1 en 4 februari 2019 afspraken had – zijn verlopen, heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat hij daar weliswaar is geweest, maar is afgewezen omdat hij wiet rookte en er dus van die contacten niets te recht is gekomen. Op de vraag of hij hulp nodig heeft, heeft [geïntimeerde] geantwoord dat hij geen hulp nodig heeft, dat hij zichzelf wel redt, dat hij sport en recreatie leuk vindt en dat hij niet wil stoppen met blowen omdat hij daar behoefte aan heeft. Naar het oordeel van het hof getuigt dit een en ander niet van enig inzicht dat hulp voor [geïntimeerde] nuttig is of kan zijn. Ook met de reclassering zijn tot dusverre nog geen concrete afspraken tot stand gekomen met betrekking tot de mogelijkheden van dagbesteding door [geïntimeerde] . Enig uitzicht op een verandering van zijn situatie ontbreekt.
2.5.
Dit klemt te meer omdat Kennemer Wonen een gespreksverslag van 30 augustus 2010 in het geding heeft gebracht dat betrekking heeft op een gesprek dat op die dag heeft plaatsgevonden tussen enerzijds [naam] van Kennemer Wonen en anderzijds [geïntimeerde] en zijn adviseur W. Bruining naar aanleiding van de ontruiming van een illegaal aantal wietplanten door de Politie Kennemerland uit de woning die [geïntimeerde] op dat moment huurde van Kennemer Wonen aan de [adres] . In dat verslag, dat door [geïntimeerde] ondertekend aan Kennemer Wonen is geretourneerd, wordt dit gesprek aangeduid als een ‘laatste kans gesprek’. Volgens dat verslag heeft Kennemer Wonen daarin onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Heeft aangegeven om dhr. [geïntimeerde] een 2e kans te bieden zodat hij in de [adres] kan blijven wonen indien dhr. [geïntimeerde] zich in het vervolg wel gaat gedragen als een goed huurder en conform “algemene huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte (…)
Deze 2e kans wordt door Kennemer Wonen geboden vanwege de volgende redenen:
(…)
Huurder dient woning in vervolg als goed huurder te bewonen waarbij nadruk werd gelegd op artikel 6.8 van de genoemde huurvoorwaarden. Indien in de woning van dhr [geïntimeerde] opnieuw een illegaal aantal wietplanten wordt aangetroffen zal zijn huurcontract worden beëindigd.”
Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat zich toen dus reeds een soortgelijke situatie als de onderhavige heeft voorgedaan, dat [geïntimeerde] toen een tweede kans van Kennemer Wonen heeft gekregen en dat hij toen uitdrukkelijk is gewaarschuwd dat hij zich niet nog een keer zich aan illegale wietteelt zou moeten schuldig maken, omdat Kennemer Wonen dan zijn huurovereenkomst zou willen gaan beëindigen. [geïntimeerde] heeft zich toen niet aan de gemaakte afspraak gehouden.
2.6.
De voornoemde feiten en omstandigheden wettigen dus geenszins de conclusie dat in dit geval de uitzondering die in artikel 6:265 lid 1 BW wordt gemaakt op de hoofdregel van toepassing zou moeten zijn. Overige namens [geïntimeerde] aangevoerde argumenten die er op zien dat hij niet bedrijfsmatig kweekt, dat niets er op wijst dat risico’s voor omwonenden zoals overlast, verloedering en brandgevaar zich verwezenlijken, dat hij zich niet schuldig maakt aan diefstal van elektriciteit, dat hij beperkte financiële middelen heeft en dat zijn belang om te wonen groot is, zijn onvoldoende toegelicht dan wel onvoldoende zwaarwegend en rechtvaardigen evenmin, mede in onderling verband bezien met wat onder 2.3 tot en met 2.5 is overwogen, de conclusie dat een beroep op de bedoelde ‘tenzij’-formulering kan slagen. Hieruit volgt dat voldoende grond bestaat de vordering tot ontruiming van de woning toe te wijzen, met dien verstande dat het hof het geraden acht een ontruimingstermijn van bijna twee maanden te bepalen en geen aanleiding ziet aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
2.7.
Met betrekking tot de vordering tot betaling van huurachterstand overweegt het hof, net als de voorzieningenrechter, dat, gelet op het namens [geïntimeerde] gevoerde verweer, de juistheid van deze laatste vordering in de onderhavige procedure niet kan worden vastgesteld, terwijl de gestelde huurachterstand overigens ook niet zodanig is dat kan worden verwacht dat in de bodemzaak een ontbinding van de huurovereenkomst op die grond zal worden uitgesproken. Deze vordering komt daarom in de onderhavige procedure niet voor toewijzing in aanmerking.
2.8.
De slotsom luidt dat het appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van Kennemer Wonen tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen, evenals de daaraan gelieerde vordering tot betaling van een bedrag van € 672,69 (met wettelijke rente) voor elke maand dat de woning niet tijdig is ontruimd, terwijl de vordering tot betaling van huurachterstand zal worden afgewezen. Pot zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw recht doende:
veroordeelt Pot q.q. om de woning inclusief aanhorigheden aan de [adres] vóór 1 januari 2020 te ontruimen, ontruimd te houden en te verlaten met alle daarin van haar althans van [geïntimeerde] , de zijnen en derden aanwezige personen en zaken, zodanig dat de woning inclusief aanhorigheden – onder afgifte van alle sleutels aan Kennemer Wonen – leeg en bezemschoon wordt opgeleverd;
veroordeelt Pot q.q. in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Kennemer Wonen gevallen, op € 590,54 voor verschotten en op € 600,00 voor salaris advocaat;
veroordeelt Pot q.q. in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Kennemer Wonen gevallen, op € 830,54 voor verschotten, op € 2.148,00 voor salaris advocaat en op € 157,00 voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in geval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.