ECLI:NL:GHAMS:2019:3964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
23-003362-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens mishandeling, vernieling en bedreiging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor mishandeling, vernieling en bedreiging. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak van bedreiging van een ambulancemedewerker. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel, vernieling van een politieauto en een dagverblijf van de politie, en bedreiging van een ambulancechauffeur. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft een postcontusioneel syndroom, wat zijn gedrag beïnvloedde. Het hof heeft besloten om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen, deels voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] is afgewezen omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het onder 8 ten laste gelegde. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003362-18
datum uitspraak: 5 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
13-684549-17 en 13-106254-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres 1].

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep, uitsluitend gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 6, 7 en 8 ten laste gelegde alsmede de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 7 ten laste is gelegd, voor zover dit ziet op bedreiging van de ambulancemedewerker.
Het hoger beroep is door de verdachte ten aanzien van feit 7 onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van gevoegde feiten waarvan hij is vrijgesproken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is -voor zover thans nog aan de orde- ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 december 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel, [naam 1], heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] tegen de wang, althans tegen het gezicht te slaan en/of door voornoemde [naam 1] (met kracht) te duwen (waardoor voornoemde [naam 1] hard met haar hoofd tegen de gevel terecht kwam);
2.
hij op of omstreeks 05 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politieauto (gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar;
3.
hij op of omstreeks 04 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel van een woning (gevestigd aan de [adres 2], perceelnummer [nummer]) en/of een of meer deur(en) (in die woning), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door in dat dagverblijf te urineren en/of zijn, verdachtes, behoefte te doen en/of door zijn, verdachtes, ontlasting tegen de ramen van dat dagverblijf te smeren en/of te gooien;
7.
hij op of omstreeks 6 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, een ambulancechauffeur (3535991) en/of een ambulancemedewerker (3160255) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op voornoemde ambulancechauffeur en/of ambulancemedewerker met versnelde pas af te lopen/af te rennen en/of door voornoemde ambulancemedewerker een duw te geven (waardoor voornoemde ambulancemedewerker tegen de ambulance viel) en/of door voornoemde ambulancechauffeur en/of ambulancemedewerker met een doordringende blik aan te kijken en/of door een vechthouding aan te nemen en/of (daarbij) zijn, verdachtes (bebloede) vuisten te tonen en/of door met bebloede vuisten voor voornoemde ambulancechauffeur te gaan staan en/of door tegen voornoemde ambulancechauffeur te roepen: "he, wat moet jij nou" en/of "ik pak je", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op of omstreeks 12 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een abri (op station Holendrecht), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door tegen voornoemde abri te trappen en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof, onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring, de straftoemeting, de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling.

Vrijspraak feit 8

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 8 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Met de raadsman is het hof op grond van de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in beide instanties is verhandeld van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte de persoon is geweest die op 12 februari 2018 op het station Holendrecht te Amsterdam een abri toebehorende aan [bedrijf 2] B.V. heeft vernield.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde. De verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft mishandeld; aangeefster heeft wisselend verklaard en haar verklaringen komen niet overeen met hetgeen de getuige heeft verklaard. Niet is vast te stellen wat zich precies heeft afgespeeld. Voor zover het hof de verdachte niet integraal vrijspreekt van feit 1, verzoekt de raadsman de verdachte in ieder geval vrij te spreken van het ten laste gelegde slaan in het gezicht en de strafverzwarende omstandigheid dat aangeefster de levensgezel van verdachte was.
Het hof acht, anders dan de raadsman, op grond van de aangifte van [naam 1] (waarin is gerelateerd dat de verdachte [naam 1] een klap op haar linkerwang heeft gegeven welke haar pijn deed) en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (waarin is gerelateerd dat de linkerwang van aangeefster rood was en aangeefster verklaarde dat dit kwam door de klap die zij van de verdachte had gekregen), wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van [naam 1]. Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en zal de verdachte in zoverre vrijspreken.

Bewijsoverweging feit 7

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 7 ten laste gelegde bedreiging van de ambulancechauffeur . De gedragingen en uitingen van de verdachte waren niet van dien aard dat bij de bedreigde een redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling kon ontstaan.
Het hof overweegt dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de ambulancechauffeur na een melding met spoed naar de Vianenstraat te Amsterdam is gereden. Daar aangekomen zijn de chauffeur en zijn medewerker naar de patiënt gegaan. Toen zij naar buiten kwamen om de brancard uit de ambulance te pakken, zagen zij een opstootje tussen drie mannen, waaronder de verdachte. De chauffeur en de medewerker hebben de brancard bij de voordeur gezet en zijn naar binnen gegaan om de patiënt op te halen. Toen zij buiten kwamen en de patiënt op de brancard wilde leggen zagen zij dat het opstootje inmiddels was overgegaan in een vechtpartij. De chauffeur en de medewerker hebben de patiënt vastgemaakt op de brancard en wilden hem de ambulance inrijden. Ondertussen was de vechtpartij heftiger geworden. Terwijl de chauffeur en de medewerker op het punt stonden om de brancard met patiënt in de ambulance te rijden, kwam verdachte op de chauffeur en de medewerker afrennen. Hij was opgefokt en had een woeste blik in zijn ogen. De verdachte pakte de brancard vast en probeerde deze al grommend met kracht om te duwen. De chauffeur sprak de verdachte op zijn gedrag aan, waarop de verdachte zich naar hem omdraaide en met een doordringende, angstaanjagende blik aankeek. De verdachte nam een gevechtshouding aan en balde zijn bebloede vuisten. De chauffeur voelde zich angstig en is achter de brancard gaan staan. De verdachte zei tegen de chauffeur “ He wat moet jij nou? Ik pak je.”
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door verdachte jegens de chauffeur geuite bewoordingen onder de beschreven omstandigheden jegens de chauffeur een bedreiging in de zin van de wet opleveren.Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 december 2017 te Amsterdam, [naam 1], heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] tegen de wang te slaan.
2.
hij op 5 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politieauto (gekentekend [kenteken]), toebehorende aan de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam heeft vernield.
3.
hij op of omstreeks 4 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel van een woning gevestigd aan de [adres 2], perceelnummer [nummer] en deuren in die woning, toebehorende aan het [bedrijf 1], heeft vernield en beschadigd.
6.
hij op 6 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, toebehorende aan de politie Eenheid Amsterdam, onbruikbaar heeft gemaakt door in dat dagverblijf te urineren en zijn behoefte te doen en door zijn, verdachtes, ontlasting tegen de ramen van dat dagverblijf te smeren en te gooien.
7.
hij op 6 maart 2018 te Amsterdam, een ambulancechauffeur (3535991) heeft bedreigd met zware mishandeling, door op voornoemde ambulancechauffeur af te rennen en door voornoemde ambulancechauffeur met een doordringende blik aan te kijken en door een vechthouding aan te nemen en daarbij zijn, verdachtes (bebloede) vuisten te tonen en door tegen voornoemde ambulancechauffeur te roepen: "he, wat moet jij nou" en "ik pak je".
Hetgeen onder 1, 2, 3, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel voor zover gericht tegen de vrijspraak van de feiten 4 en 5 en de deelvrijspraak van feit 7, het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de strafmaat en de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar met algemene en bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit aan de verdachte gelet op zijn persoonlijke omstandigheden een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De bewezenverklaarde feiten zijn in een tijdsbestek van slechts enkele maanden gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin [naam 1]. Hiermee heeft de verdachte haar lichamelijke integriteit geschonden. Ook heeft de verdachte een ambulancechauffeur tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden zodanig bedreigd dat deze zich niet veilig voelde. Een ambulancechauffeur behoort zijn werkzaamheden onbelemmerd en in vrijheid te kunnen uitoefenen. Door een ambulancechauffeur hierin te belemmeren komt de hulpverlening in gevaar voor degene die daar op dat moment behoefte aan heeft. Feiten als deze zorgen terecht voor verontwaardiging in de maatschappij. Het hof rekent de verdachte deze feiten aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit van een politieauto, het besmeuren met ontlasting van een dagverblijf van de politie en het vernielen van inboedel en deuren van een ruimte van het [bedrijf 1]. De verdachte heeft hiermee overlast en schade veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2019 is hij eerder meerdere malen onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 29 juni 2018 opgesteld door gedragsneuroloog [naam 2]. Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in:
Er is sprake van een postcontusioneel syndroom, gekenmerkt door discrete afwijkingen bij standaard neurologisch onderzoek, cognitieve stoornissen en (vermoedelijk) gedragsverandering. Het is waarschijnlijk dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed is geweest door het postcontusioneel syndroom. De voordien reeds bestaande executieve functiestoornissen als gevolg van de lage intelligentie zijn door het traumatisch hersenletsel aangescherpt. Het lijkt waarschijnlijk dat dat in het bijzonder de controle op impulsief gedrag bij het gebruik van alcohol doet afnemen. Bovendien verdroeg de verdachte het claimend gedrag van zijn vriendin die continu een appel op hem deed niet meer. Het hersenorganisch lijden heeft derhalve geleid tot een inperking van verdachtes keuzevrijheid.
Ook heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 28 juni 2018 opgemaakt door psycholoog [naam 3]. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven en in aanvulling op bovenstaand psychiatrisch rapport- onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis, het gebruik van alcohol en het gebruik van stimulantium naast uiteenlopende maatschappelijke problemen. Of er sprake was van overige stoornissen heeft onderzoeker vanwege het beperkte onderzoek niet kunnen vaststellen.
Het hof verenigt zich met de conclusies in deze rapportages. Het hof heeft verder kennis genomen van het beknopte reclasseringsadvies (voorgeleiding bij rc) van 13 december 2018 opgesteld door reclasseringsmedewerker [naam 4] en een e-mailbericht van [naam 5] verbonden aan Inforsa van 21 oktober 2019 aan de raadsman.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij thans dakloos is en problemen heeft op verschillende leefgebieden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zich realiseert dat het gebruik van alcohol hem steeds opnieuw in de problemen brengt en dat hij open staat voor hulpverlening. Het hof acht dit een positief teken, mede gelet op het feit dat verschillende van de bewezen verklaarde feiten plaatsvonden onder invloed van alcohol. De verdachte is sinds november 2018 vrijwillig in zorg bij het Forensisch Fact 2 en heeft inmiddels een intake gedaan bij Vesalius, een instelling voor mensen met niet aangeboren hersenletsel. Het hof acht het van groot belang dat de huidige hulpverlening aan de verdachte binnen een juridisch kader wordt voortgezet. Het hof zal daarom afzien van het opleggen van een gevangenisstraf maar zal volstaan met het opleggen van een taakstraf. Als stok achter de deur zal het hof deze taakstraf deels voorwaardelijk opleggen met reclasseringstoezicht als bijzonder voorwaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf met algemene en bijzondere voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 836,21 en betreft materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen omdat de verzochte vergoeding blijkens de factuur ziet op een ander raam dan het raam dat door de verdachte is vernield.
Het hof stelt vast dat uit het procesdossier blijkt dat de verdachte een achterruit van het politievoertuig heeft vernield. De benadeelde partij heeft bij de vordering tot schadevergoeding een nota van Glassdrive van 10 januari 2018 gevoegd. Deze nota betreft een voorruit. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de benadeelde partij de gevorderde schade onvoldoende heeft onderbouwd om voor toekenning in aanmerking te komen. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam (feit 6)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 58,08 en betreft materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, die niet is weersproken, in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 369,00 en betreft materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 8 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen waarbij de ten uitvoer te leggen straf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 28 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 14 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de gevorderde tenuitvoerlegging af te wijzen subsidiair deze om te zetten in een taakstraf.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een aantal strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op bedreiging van de ambulance medewerker.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 8 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam (feit 2)
Verklaart de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam (feit 6 )
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Eenheid Amsterdam, ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 maart 2018.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] (feit 8)
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2017 met parketnummer 13-106254-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. F.A. Hartsuiker en mr. N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.