In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder een inbraak op 26 september 2018. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 2 augustus 2019 en de eerdere zittingen. De verdachte was betrokken bij twee bedrijfsinbraken waarbij geweld werd gebruikt, en heeft bovendien zonder rijbewijs een auto bestuurd, wat leidde tot gevaarlijk rijgedrag. Het hof bevestigde de gevangenisstraf van tien maanden en voegde daar een hechtenis van vier weken aan toe voor het gevaarlijke rijgedrag. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder rijden zonder rijbewijs, en het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de recidive een fikse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf vereisten. De opgelegde straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.