In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een ouder, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar dochter, die als hoogbegaafd werd beschouwd en niet naar school ging. De tenlastelegging betrof de periode van 11 september 2017 tot en met 27 juni 2018, waarin de verdachte niet zorgde dat haar dochter, ingeschreven op een school, deze school geregeld bezocht. De verdachte voerde aan dat er sprake was van overmacht, omdat haar dochter 'schoolziek' was door het ontbreken van passend onderwijs. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze noodtoestand en dat de verdachte niet had voldaan aan haar wettelijke verplichtingen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte strafbaar. De opgelegde straf bestond uit een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële situatie en het feit dat zij inmiddels een passende school voor haar dochter had gevonden.