ECLI:NL:GHAMS:2019:3917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
23-001499-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in woning door twee of meer verenigde personen tijdens de nachtrust

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van poging tot diefstal in een woning te Hoofddorp op 25 december 2017. De tenlastelegging betrof het inbreken in de woning van de benadeelde partij, waarbij de verdachte samen met een mededader handelde. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het een andere bewijsconstructie hanteert. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, waarbij hij samen met zijn mededader in de tuin van de benadeelde partij werd aangetroffen. De verdachte werd op heterdaad betrapt door getuigen en de politie, en er werd DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkwam met dat van zijn medeverdachte. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, wat hen als medeplegers van de poging tot woninginbraak kwalificeerde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, rekening houdend met zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001499-19
datum uitspraak: 17 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-188386-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning gelegen aan de [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, geld en/of goederen van hun gading, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming, - de afgesloten tuin behorende bij de [adres 2] is/zijn ingegaan en/of - met een breekijzer, althans een scherp voorwerp, geprobeerd heeft/hebben het kantel/kiepraam aan de achterzijde van de woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere beslissing komt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 december 2017 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning gelegen aan de [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander, geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak
- de afgesloten tuin behorende bij de [adres 2] zijn ingegaan en
- met een breekijzer, althans een scherp voorwerp, geprobeerd hebben het kantel/kiepraam aan de achterzijde van de woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het medeplegen van een poging tot woninginbraak door de verdachte.
Zijn signalement komt niet overeen met een van de door de getuige opgegeven signalementen van de personen, die de getuige in de tuin van de woning uitgebreid heeft kunnen bestuderen. Er is geen direct bewijs voorhanden dat naar de verdachte leidt. Het kan heel goed zo zijn dat er eveneens andere jongens in de buurt waren die daar hebben ingebroken. De verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) verklaart dat zijn vrouw op 25 december 2017 omstreeks 00.10 uur ‘metaal-op metaal-geluiden’ hoort vanuit de achtertuin. Hij hoort op dat moment een deur dichtvallen en kijkt uit zijn slaapkamerraam. Hij ziet dan twee mannen bij zijn buurvrouw [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) in de tuin van het perceel aan de [adres 2] te Hoofddorp. [benadeelde] is op dat moment afwezig. [getuige 2] belt het alarmnummer 112 en geeft de signalementen van deze twee mannen door. Een van de signalementen luidt een blanke man met een zwart petje met een wit logo aan de voorzijde. Hij draagt een donkerkleurige broek en een zwarte jas. Deze jongen staat dichtbij de gevel van de buurvrouw en hij heeft ook een langwerpig voorwerp in zijn handen. De andere jongen staat bij de poort in de tuin en kijkt om zich heen. Op een gegeven moment rennen ze samen weg.
[getuige 2] beschrijft tijdens zijn telefonisch onderhoud met de meldkamer nog dat hij de twee jongens meerdere tuinen in de buurt ziet ‘checken’, alvorens zij terugkomen in de tuin van het perceel [adres 2].
Verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]) begeeft zich samen met een collega naar de [adres 2] naar aanleiding van een melding betreffende een woninginbraak aldaar. Zij ziet een tweetal jongens, waarvan de voorste jongen donker gekleed is met een petje op. De jongens komen uit de richting van de poort die naar de achterzijde van de woning van perceel 6 leidt, en zij spreken op een zachte toon tegen elkaar en kijken daarbij meerdere malen schichtig achterom. Op het moment dat [verbalisant 1] met luide stem roept: “Politie staan blijven” rent een van de jongens weg. De andere jongen blijft staan en blijkt te zijn: [medeverdachte ] (hierna: [medeverdachte ]).
Verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) ziet een persoon komen aanrennen, nadat hij van collega’s heeft gehoord dat ze twee personen hebben staande gehouden die voldoen aan de opgegeven signalementen en waarvan er een persoon is weggerend Als die persoon hem ziet begint hij rustig te lopen. [verbalisant 2] houdt de persoon staande en deze blijkt de verdachte te zijn: [verdachte]. De verdachte is erg aan het hijgen en maakt een zeer zenuwachtige indruk. Hij is ook erg aan het trillen en blijft schichtig om zich heen kijken. Hij draagt een zwart petje met een vierkant plastic logo van Nike op de voorzijde. Bij bepaalde lichtinval licht dit logo wit op. Op de vraag waar de verdachte vandaan komt, antwoordt hij dat hij bij een vriend is geweest. Op de vraag wie deze vriend dan was en waar deze woont, kan hij geen antwoord geven.
Verbalisant [verbalisant 3] krijgt ook de melding te gaan naar de [adres 2] te Hoofddorp, alwaar op dat moment zou worden ingebroken. Ter plaatse stelt hij vers speeksel veilig aan de linkerzijde van de tuin, op ongeveer 3 meter afstand van de poortdeur.
Uit het NFI rapport betreffende DNA-onderzoek van 6 april 2018, blijkt vervolgens dat het DNA-profiel dat is verkregen uit het aangetroffen speeksel matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte ].
Verbalisant [verbalisant 4] (hierna: [verbalisant 4]) heeft omstreeks 00.37 uur diezelfde nacht met zijn gecertificeerde surveillancehond een onderzoek ingesteld in de directe omgeving van de [adres 2]. In een steeg, gelegen naast het perceel van Korsholm 8, vertoont voornoemde hond verhoogd zoekgedrag. Dit betekent dat hij een hoge concentratie van verse menselijke lucht waarneemt. [verbalisant 4] ziet dan dat de hond een geelkleurig klein model breekijzer uit de bosschages haalt.
Uit het sporenonderzoek dat de volgende ochtend is uitgevoerd op het perceel [adres 2], volgt dat aan de achterzijde van de woning het aldaar gesitueerde openslaande raam, beschadigd is. Het is aannemelijk dat deze beschadiging is veroorzaakt door het gebruik van een breekijzer. Tevens bevinden zich onder genoemd raam stukjes hout. Op een stukje hout zat gele verf.
[benadeelde] heeft op 25 december 2017 aangifte gedaan van de poging tot inbraak in haar woning aan de [adres 2] te Hoofddorp.
De verdachte heeft zich tijdens het politieverhoor op 25 december 2017 beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg op 16 april 2019 verklaart hij dat hij in de avond en nacht van 24 op 25 december 2017 samen was met [medeverdachte ]. Ze waren net klaar met werken en op zoek naar een snackbar. Omdat de dichtstbijzijnde snackbar gesloten was, waren ze op weg naar de snackbar in winkelcentrum Paradijs.
Ter terechtzitting in hoger beroep herhaalt hij deze verklaring. Voorts bevestigt hij dat de zwarte pet met opschrift ‘NIKEEC.’ en waarover dat opschrift een reflecterend plastic folie zit, afgebeeld op dossierpagina 67, van hem is. Tevens bevestigt hij dat hij de persoon is geweest die wegrende bij de staandehouding door verbalisant [verbalisant 1] en dat hij daarvoor de hele tijd samen is geweest met [medeverdachte ]. De verdachte kan zich niet herinneren of hij zich in tuinen heeft bevonden.
Het hof acht het gegeven dat de verdachte samen met [medeverdachte ] is aangetroffen in de nabijheid van de woning waar zeer kort daarvoor gepoogd is in te breken, terwijl zijn pet en kleding past bij een van de door de getuige doorgegeven signalementen, redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde. Het hof betrekt hierbij dat in de tuin van de betreffende woning op ongeveer drie meter van de tuinpoort vers speeksel met een DNA-profiel is aangetroffen wat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte ], over wie de verdachte heeft verklaard de hele tijd samen met hem te zijn geweest. Dit gegeven ‘schreeuwt’ om een verklaring met betrekking tot de aanwezigheid van dat speeksel. De verdachte heeft wisselend verklaard over zijn aanwezigheid die kerstnacht in de buurt van de [adres 2]. Voorts kan hij zich niet herinneren of hij op dat moment in een tuin is geweest, terwijl het speeksel van [medeverdachte ], met wie hij continu samen was, daarin is aangetroffen.
Gelet op al het vorenstaande en het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte, is het hof van oordeel dat de verdachte één van de jongens is geweest die door [getuige 2] is gezien in de tuin van het perceel aan de [adres 2].
De alternatieve stelling, dat het heel goed zo kan zijn dat er eveneens andere jongens in de buurt waren die daar hebben ingebroken, is niet aannemelijk geworden, nu daarvoor in het dossier geen ondersteuning te vinden is en deze stelling ook overigens niet nader is onderbouwd.
Nu de verdachte daar aanwezig is geweest, rijst de vraag of hij ook als medepleger van de poging tot woninginbraak kan worden aangemerkt. De centrale vraag bij medeplegen is of er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. De gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit geldt als een invulling daarvan, waarbij de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn.
Volgens de bewijsmiddelen bevond de verdachte zich met een langwerpig voorwerp in zijn handen, bij het raam van de woning, waar metaal-op metaal geluiden werden gehoord en waaraan later schade wordt gezien. Zijn mededader bevindt zich op dat moment bij de poort van de tuin en kijkt om zich heen. Daarvoor hebben zij gezamenlijk andere woningen in de buurt ‘gecheckt’. De jongens rennen op een gegeven moment gezamenlijk weg. In de directe omgeving zien de verbalisanten geen andere mensen. Wel wordt op de vluchtroute van de jongens later een geel breekijzer aangetroffen met verse menselijke lucht. Twee jongens worden staandegehouden, waaronder de verdachte.
Deze feiten en omstandigheden maken dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, dat dit als (poging tot) ‘medeplegen’ van de inbraak dient te worden gekwalificeerd.
Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen opmerkingen gemaakt nu hij vrijspraak voor het aan de verdachte tenlastegelegde feit heeft bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning in de kerstnacht. Hij heeft met zijn handelen schade aan een raam van de woning berokkend. Woninginbraken veroorzaken naast veel materiële schade en hinder voor het slachtoffer, ook maatschappelijke onrust en brengen bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg.
Het is aan de melder en het tijdig verschijnen van de politie te danken geweest dat de verdachte en zijn mededader de woning niet zijn binnengegaan.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op het rapport van de Raad voor Kinderbescherming van 28 februari 2019. Hieruit volgt dat er geen zorgen zijn omtrent de ontwikkeling van de verdachte en derhalve geen specifieke ontwikkelpunten. Een leerstraf en/of begeleiding is dus niet geïndiceerd. Het advies luidt dan ook om in het geval van strafoplegging aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof beschouwt de verdachte derhalve als een first-offender.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de straf die bij een (poging tot) woninginbraak pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-afspraken jeugd. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender– een taakstraf zal worden opgelegd voor de duur van 120 uren. In het onderhavige geval zijn bovendien de strafverzwarende omstandigheden ‘het nachtelijke tijdstip waarop het feit is gepleegd’ en het ‘in vereniging plegen’ van de poging tot woninginbraak aan de orde.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, rechtvaardigen in beginsel oplegging van een taakstraf van aanzienlijke duur. Echter gelet op het feit dat het om een relatief oud feit gaat, de verdachte op dat moment zeer jong, te weten 13 jaar was, en hij eerder en daarna niet meer met justitie en politie in aanraking is geweest, zal het hof, conform de eis van de advocaat-generaal, volstaan met een taakstraf voor de duur van 40 uren. De indruk die het hof heeft gekregen is dat het bewezenverklaarde feit een éénmalige uitglijder van de verdachte betreft.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade. Deze bedraagt in totaal € 510,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 ter vergoeding van de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid. De kinderrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerekwireerd tot dezelfde beslissing als de kinderrechter.
De raadsman van de verdachte heeft primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij verzocht, nu hij vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde feit heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering zijns inziens onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Iedema en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2019.
mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]