ECLI:NL:GHAMS:2019:3916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
23-001316-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een fiets door twee of meer verenigde personen met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was beschuldigd van diefstal van een fiets en een telefoon, gepleegd op 7 juli 2018 te Amsterdam, in vereniging met anderen. De tenlastelegging omvatte geweld en bedreiging met geweld tegen de benadeelde partij, [benadeelde 1]. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 oktober 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de fiets van [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De verdachte is als first-offender aangemerkt en het hof heeft rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De straf is vastgesteld op een taakstraf van 20 uren, in plaats van de eerder opgelegde 40 uren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was dat de schade door de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001316-19
datum uitspraak: 17 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-153575-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] vast te pakken, te duwen, onderuit te trappen en/of te vegen, een kopstoot te geven en/of een of meerdere keren tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan en/of te trappen, al dan niet terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag;
subsidiairhij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en/of
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland openlijk, te weten op het Joris Ivensplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1] door die [benadeelde 1] vast te pakken, te duwen, onderuit te trappen en/of te vegen, een kopstoot te geven en/of een of meerdere keren tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan en/of te trappen, al dan niet terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere bloeduitstortingen en/of een of meerdere schaafwonden, voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en beslissing komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een fiets toebehorende aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer bepleit dat de verdachte de fiets van de aangever heeft verplaatst, door de fiets samen met een ander op te tillen vanaf de Etos. Dit was echter als grap bedoeld en bovendien dacht hij dat het om de fiets van een vriend van hem ging. Nu de verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad, dient hij van de diefstal van de fiets te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door de fiets van aangever op te tillen en te verplaatsen, heeft de verdachte, samen met een ander, deze fiets uit de beschikkingsmacht van de rechthebbende gehaald en hebben zij als heer en meester over die fiets beschikt. De verklaring van de verdachte dat het om een grap ging, is op basis van de stukken uit het dossier niet aannemelijk geworden. Temeer nu de aangever gesommeerd is naar een bepaalde plek te komen als hij zijn fiets terug wilde hebben en aan hem voorts verzocht is om zijn fietssleutel af te geven. Bovendien kende de aangever de verdachte en zijn mededader helemaal niet.
Door de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, ziet het hof zich genoodzaakt te volstaan met een enkele bewezenverklaring van de diefstal van de fiets, nu het geweld wat daarna heeft plaatsgevonden daarop geen betrekking heeft. Het hof zal om die reden de door de raadsman gevoerde verweren daaromtrent dan ook buiten beschouwing laten.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde, de diefstal met geweld in vereniging, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte eveneens voor de primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging, zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat het heel goed met de verdachte gaat. Thuis gaat het goed en hij is druk met school, waar hij ook hoge cijfers haalt, en met voetballen. Er zijn geen zorgen omtrent zijn ontwikkeling. De raadsman verzoekt dan ook om in geval van strafoplegging te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade en hinder in het algemeen vaak gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken bij de benadeelde partij.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op het rapport van de Raad voor Kinderbescherming van 7 november 2018. Hieruit volgt dat er geen zorgen zijn omtrent de ontwikkeling van de verdachte. Hij komt uit een gezond gezinssysteem en hij is een zeer sociale jongen, die wel gevoelig is voor groepsdruk. Het advies luidt om in het geval van strafoplegging aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof beschouwt de verdachte derhalve als een first-offender.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de straf die bij een fietsendiefstal pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-afspraken jeugd. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender– een taakstraf zal worden opgelegd voor de duur vanaf 30 uren. In het onderhavige geval is bovendien de strafverzwarende omstandigheid het ‘in vereniging plegen’ van de diefstal aan de orde.
Nu het hof enkel de diefstal van de fiets, dus zonder het tenlastegelegde geweld, bewezen acht en het bovendien een zeer jeugdige verdachte betreft, acht het hof een lagere taakstraf dan door de kinderrechter opgelegd en gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden. Het hof zal dan ook volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces tijdig gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade. Deze bedraagt in totaal € 140,77, bestaande uit € 61,77 gerepareerde schade aan de fiets en € 79,00 aan vervanging van de oordoppen Airpods. In het vonnis waarvan beroep is geen melding gemaakt van de voornoemde vordering en derhalve is daarop geen beslissing genomen. Het lijkt erop dat de vordering in eerste aanleg dan ook niet in behandeling is genomen
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde 1] zich conform de vereisten neergelegd in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De vordering dient dan ook door het hof in behandeling te worden genomen. Voorts heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag ter hoogte van € 61,77, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder de vervangende jeugddetentie en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair bepleit dat de vordering niet pas in hoger beroep voor het eerst in behandeling kan worden genomen. Er dient derhalve geen beslissing daaromtrent te volgen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen nu de schade niet naar voren komt uit de aangifte en voor het overige ook onvoldoende uit het dossier blijkt dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de schade.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat [benadeelde 1] zich conform de vereisten neergelegd in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De vordering dient derhalve in behandeling te worden genomen.
Het hof overweegt daartoe echter dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2019.
mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]