ECLI:NL:GHAMS:2019:3892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
200.247.962/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een paard en de onderzoeksplicht van de koper

In deze zaak gaat het om een consumentenkoop van een paard waarbij de koper, [geïntimeerde], na de aankoop binnen zes maanden een gebrek (kreupelheid) constateert. De koper heeft het paard op 28 juni 2016 bezocht en op 30 juni 2016 een bod van € 8.000,- gedaan, dat werd geaccepteerd. Na de aankoop werd het paard röntgenologisch gekeurd en bleek aanvankelijk gezond. Echter, in augustus 2016 meldde de koper dat het paard kreupelheid vertoonde. Na verschillende keuringen en onderzoeken werd vastgesteld dat het paard een (pees)blessure had. De koper heeft de koopovereenkomst op 10 oktober 2016 buitengerechtelijk ontbonden en eist terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de verkopers, [X] c.s., niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd dat het paard geen gebrek had bij aflevering. Het hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de onderzoeksplicht van de koper in dit geval niet zo ver gaat dat hij klinisch onderzoek had moeten laten uitvoeren, ondanks dat dit gebruikelijk is in de paardenwereld. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.247.962/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5476256 \ CV EXPL 16-8931
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2019
inzake

1.VEE- EN PAARDENHOUDERIJ [X] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna (appellanten gezamenlijk) [X] c.s., dan wel [X] B.V., [appellant sub 2] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 2 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, (hierna: de kantonrechter), van 18 oktober 2017 en 8 augustus 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [X] c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- akte overlegging productie van de zijde van [X] c.s.;
- memorie van antwoord;
- akte uitlating overlegging producties van de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte overlegging producties 3 en 4 van de zijde van [X] c.s.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 augustus 2019 doen bepleiten, [X] c.s. door mr. M.A. Mak en [geïntimeerde] door mr. M.L. Hamburger, advocaat te Amstelveen. Mr. Mak heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zij heeft overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en de vorderingen van [X] c.s. zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de kosten van het deskundigenbericht.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van de procedure - naar het hof begrijpt - in hoger beroep.
[X] c.s. hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 18 oktober 2017 (hierna: het tussenvonnis) onder 2, 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant sub 2] exploiteert middels zijn holding Manege [X] een paardenbedrijf dat zich onder meer bezighoudt met het geven van paardrijlessen, het exploiteren van een pensionstal, het fokken en verhandelen van paarden en het organiseren van wedstrijden.
2.2
[geïntimeerde] heeft op 28 juni 2016 de stal van [X] c.s. bezocht en besproken met [appellant sub 2] dat hij een rijpaard voor zijn - minderjarige - zoon wilde aanschaffen.
2.3
Op 29 juni 2016 heeft [geïntimeerde] nogmaals een bezoek gebracht aan de stal van [X] c.s. Toen is hem de merrie [naam paard] met chipnummer [nummer] , geboren op [geboortedatum] 2011 (hierna: het paard), getoond.
2.4
Op 30 juni 2016 is een door [geïntimeerde] uitgebracht bod op het paard van € 8.000,- geaccepteerd.
2.5
Op 4 juli 2016 is het paard röntgenologisch gekeurd door W.J.G. Bakker (hierna: Bakker), destijds dierenarts in het Veterinair Centrum Holland Noord te Slootdorp. Onder het kopje “Conclusie” is in het keuringsrapport opgenomen: “
Röntgenlogisch gezond. Fragment LA, acceptabel risico”. Daarna is de koopprijs betaald en het paard geleverd.
2.6
[geïntimeerde] heeft op enig moment in augustus 2016 aan [appellant sub 2] medegedeeld dat het paard kreupelheid vertoonde.
2.7
Op 23 augustus 2016 is het paard klinisch gekeurd in verband met een voor het paard af te sluiten verzekering, door dierenarts Bakker, die inmiddels werkzaam was in Paardenkliniek Hollands Kroon te Middenmeer. In het keuringsrapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“notitie - Plan: Klinische keuring
Echter, paard is RA niet rad.
Rechte lijn draf: 0.5-5 onregelmatig RA
Zachte volte re om: 1-5 RA
Li om: rad
Geen zwellingen, overvullingen van peesschedes/gewrichten zichtbaar
Hoef: niet warm, pijnlijk, geen digitale pols.
→ keuring afgebroken
Plan: 2 weken op metacam en daarna event opnieuw klin keuren”
2.8
Op 26 september 2016 is het paard bij de Universiteitskliniek voor Paarden te Utrecht aangeboden voor een klinische keuring. Op 27 september 2016 is het paard aldaar tevens aangeboden voor een second opinion orthopedisch onderzoek naar aanleiding van kreupelheid. Er is orthopedisch, röntgenologisch en echografisch onderzoek bij het paard uitgevoerd. Blijkens het keuringsrapport van 29 september 2016 is de volgende diagnose gesteld:
“Kreupelheid linksachter gelokaliseerd in de kogelregio met een avulsiefragment van de mediale kootbeenleuning in combinatie met desmopathie van de laterale rechte sesambeenfixatieband met peri-ligamenteus reactieweefsel en een oorsprongsdesmopathie van de tendo interosseus linksachter. Bijkomend: milde voorvoetkreupelheid in combinatie met beperkte flexibiliteit van de thoracolumbale wervelkolom.”
2.9
Per brief van 10 oktober 2016 gericht aan [X] B.V., ter attentie van [appellant sub 2] , heeft mr. Hamburger namens [geïntimeerde] de koopovereenkomst met betrekking tot het paard buitengerechtelijk ontbonden en gesommeerd om de koopprijs terug te betalen en het paard terug te nemen.
2.1
[geïntimeerde] heeft het paard op 12 oktober teruggebracht naar Manege [X] . Sindsdien heeft het paard daar verbleven.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg primair gevorderd een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst op 10 oktober 2016 door [geïntimeerde] rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, subsidiair, ontbinding van de koopovereenkomst, en meer subsidiair vernietiging van de koopovereenkomst, een en ander met veroordeling van [X] c.s. tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de koopprijs ten bedrage van € 8.000,-, met wettelijke rente, en betaling aan [geïntimeerde] van schadevergoeding ten bedrage van
€ 8.500,-, met wettelijke rente, en veroordeling van [X] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde] van vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, inclusief nakosten.
3.2
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het paard niet aan de overeenkomst heeft beantwoord omdat het kreupel was. Dit levert een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [X] c.s. uit de overeenkomst op die de (buitengerechtelijke) ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt. [X] c.s. zijn daarom verplicht om de koopprijs terug te betalen en de als gevolg van de ontbinding door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden. (Meer) subsidiair stelt [geïntimeerde] dat sprake is van oneerlijke handelspraktijken, althans bedrog of dwaling, op grond waarvan de koopovereenkomst vernietigd dient te worden. [X] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie hebben [X] c.s., voor zover thans nog van belang, pensionkosten voor het paard gevorderd over de periode vanaf
12 oktober 2016 tot en met de dag dat het paard door [geïntimeerde] zal zijn opgehaald met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat tussen partijen een consumentenkoopovereenkomst is gesloten en dat, nu het door [X] c.s. geleverde paard een gebrek heeft dat zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard, ingevolge artikel 7:18 lid 2 BW vermoed wordt dat het paard reeds bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Op [X] c.s. rust de bewijslast van hun stelling dat het paard geen gebrek had ten tijde van de aflevering, behalve de bij [geïntimeerde] bekende chip. Bij tussenvonnis van 27 december 2017 heeft de kantonrechter als deskundige benoemd dr. H. Brommer, als Specialist Chirurgie Paard verbonden aan de Universiteitskliniek voor Paarden (Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht). In het deskundigenbericht van 14 mei 2018 hebben
dr. H. Brommer en dr. A.J.M. van den Belt, eveneens verbonden aan de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, als Specialist Veterinaire Diagnostische Beeldvorming, zich op het standpunt gesteld dat niet meer is vast te stellen of het paard een (pees)blessure had op het moment van de levering (4 juli 2016). De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 8 augustus 2018 geoordeeld dat [X] c.s. niet zijn geslaagd in hun bewijsopdracht nu de deskundige niet heeft kunnen vaststellen dat het paard op 4 juli 2016 geen (pees)blessure had. Het verweer van [X] c.s. dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, door het paard voor de aankoop niet klinisch te laten onderzoeken, is verworpen. De kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat volgens de deskundige het probleem ook bij klinisch onderzoek niet aan het licht zou zijn gekomen. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, [X] c.s. veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de koopsom van € 8.000,-, met wettelijke rente, [X] c.s. veroordeeld in de proceskosten, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek en de nakosten, en de overige vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] c.s. met acht grieven op, welke grieven zien op de vragen of [X] c.s. de verkopers van het paard zijn, [geïntimeerde] de koper en hoe ver de onderzoeksplicht van de koper gaat.
Zijn [X] c.s. de verkopers van het paard?
3.4
Allereerst dient te worden beoordeeld of [X] c.s. als de verkoper van het paard hebben te gelden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. De vraag tussen welke partijen de overeenkomst tot stand is gekomen moet worden beantwoord aan de hand van de zin die [X] c.s. en [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de hand van hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit verband kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn voor de betekenis die daaraan moet worden gegeven.
3.4.1
[X] c.s. stellen in dit verband dat aan [geïntimeerde] is gemeld dat [A] (hierna: [A] ), de zwager van [appellant sub 2] , de eigenaar was van het paard. [X] c.s. hebben hiervan in hoger beroep bewijs aangeboden. [appellant sub 2] was niet bevoegd om namens [A] over de koopprijs te onderhandelen en is in dat verband slechts in het bijzijn van [geïntimeerde] als doorgeefluik opgetreden aan de telefoon. De kinderen van [A] hebben bij de tweede bezichtiging van het paard [geïntimeerde] ontvangen en zijn zoon begeleid bij het rijden. De zoon van [geïntimeerde] heeft na de koop WhatsApp-berichten gestuurd aan de dochter van [A] . [geïntimeerde] heeft bovendien de koopprijs betaald aan [B] , aldus [X] c.s.
3.4.2
[geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hem is gemeld dat [A] de eigenaar was van het paard.
3.4.3
[X] c.s. hebben hun desbetreffende stelling in het geheel niet nader onderbouwd, wat gelet op de uitdrukkelijke betwisting daarvan door [geïntimeerde] wel van hen verwacht had mogen worden. In zoverre hebben zij niet voldaan aan hun stelplicht op grond waarvan aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Aan het bewijsaanbod van [X] c.s., dat overigens niet ziet op concrete feiten en omstandigheden terwijl [X] c.s. het evenmin hebben gespecificeerd door aan te geven hoe zij nader bewijs wensen te leveren, wordt daarom voorbijgegaan. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [appellant sub 2] , die onbetwist contact met [geïntimeerde] heeft gehad en met hem heeft onderhandeld over de koopprijs van het paard, en niet [A] , als verkoper is opgetreden. Uitgangspunt is immers dat iemand in beginsel geacht wordt voor zichzelf op te treden. [X] c.s. houden zich professioneel bezig met de handel in paarden en van het bestaan van een volmacht van [A] aan [appellant sub 2] is niet gebleken. Uit al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien volgt dat [geïntimeerde] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen de overeenkomst te sluiten met [appellant sub 2] , handelend in het kader van zijn onderneming, en niet met diens zwager [A] , zoals hij ook heeft gesteld. De door [X] c.s. aangevoerde omstandigheden, dat de kinderen van [A] [geïntimeerde] bij de tweede bezichtiging van het paard hebben ontvangen en zijn zoon hebben begeleid bij het rijden, dat de zoon van [geïntimeerde] na de koop WhatsApp-berichten heeft gestuurd aan de dochter van [A] en dat [geïntimeerde] de koopprijs heeft betaald aan [B] leiden niet tot een ander oordeel. Grieven 1, 2, 3 en 4 falen.
Is [geïntimeerde] de koper van het paard?
3.5
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [geïntimeerde] de koper is van het paard. Ook die vraag wordt bevestigend beantwoord gelet op het navolgende.
3.5.1
[X] c.s. beroepen zich er in dit verband op dat op het rapport van de keuring van het paard op 4 juli 2016 is vermeld dat de vrouw van [geïntimeerde] , [C] , de opdrachtgeefster en koper van het paard is.
3.5.2
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat zijn vrouw de koper van het paard is geweest.
3.5.3
De enkele vermelding van diens vrouw op een keuringsrapport als koper acht het hof onvoldoende om tot het oordeel te komen dat niet [geïntimeerde] maar diens vrouw als koper dient te worden aangemerkt. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [geïntimeerde] de koper van het paard is. In dit verband is in het bijzonder van belang dat [geïntimeerde] onbetwist heeft verklaard dat hij zelf de wil heeft gehad om het paard voor zijn zoon te kopen, dat hij zelf alle contacten met [X] c.s. in verband met de aankoop van het paard heeft gehad en dat hij zelf overeenstemming met [X] c.s. over de koopprijs voor het paard heeft bereikt. Ook grief 5 faalt derhalve.
De onderzoeksplicht van de koper
3.6
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW, nu verkopers [X] c.s. handelden in de uitoefening van hun bedrijf en koper [geïntimeerde] handelde buiten zijn bedrijfsactiviteit. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [X] c.s. een non-conform paard in de zin van artikel 7:17 lid 1 jo. 7:18 lid 2 BW hebben geleverd, nu de kreupelheid van het paard zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard. Het gaat in deze zaak vervolgens met name om de uitleg van het bepaalde in artikel 7:17 lid 5 BW en daarmee om de vraag of [geïntimeerde] zich kan beroepen op het rechtsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW. [X] c.s. stellen in dat kader dat het gebrek aan [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst redelijkerwijs bekend had kunnen zijn indien hij klinisch onderzoek bij de aankoopkeuring van het paard had laten uitvoeren, zoals gebruikelijk is in de paardenwereld. Nu [geïntimeerde] klinisch onderzoek achterwege heeft gelaten, dient het risico van het gebrek van het paard voor zijn rekening te komen en komt hem geen beroep toe op het rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 7:18 lid 2 BW, aldus [X] c.s. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
3.7
Niet in debat is thans dat binnen korte tijd na de aflevering (in ieder geval binnen zes maanden) een gebrek bij het paard aan het licht is gekomen waarover [geïntimeerde] binnen bekwame tijd na ontdekking [X] c.s. heeft geïnformeerd. Blijkens het door de rechtbank gelaste deskundigenrapport kenmerkt het gebrek zich door kreupelheid als gevolg van, kort samengevat, een (pees)blessure, waarvan niet meer is vast te stellen of het paard deze blessure had op het moment van levering.
3.8
Het wetsvoorstel Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, dat heeft geleid tot invoering van onder meer de artikelen 7:17 en 7:18 BW, strekte tot uitvoering van de richtlijn nr. 99/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (
PbEGL 171). Deze richtlijn beoogde een gemeenschappelijk minimumniveau van consumentenbescherming te scheppen voor de verkoop van consumptiegoederen die geldt onafhankelijk van de plaats van aankoop van deze goederen binnen de Europese Unie. Blijkens de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel (
Kamerstukken II, 2000-2001, 27 809, nr. 3, pagina’s 5, 18 en 19) brengen de hoedanigheden van de bij een consumentenkoop betrokken partijen mee dat op de consument-koper niet snel een onderzoeksplicht rust. Anders gezegd: het ‘redelijkerwijs bekend kunnen zijn’ als bedoeld in artikel 7:17 lid 5 BW legt op de consument-koper geen onderzoeksplicht, maar voorkomt dat de koper zich erop beroept dat hem het gebrek onbekend was terwijl het gebrek hem vrijwel onmogelijk kon zijn ontgaan. Met artikel 7:18 lid 2 BW wordt beoogd om in geval van een consumentenkoop de koper in zijn mogelijke bewijsnood tegemoet te komen.
3.9
Dat [geïntimeerde] een onderzoeksplicht had, ertoe strekkend dat van hem gevergd kon worden bij de aankoopkeuring van het paard niet alleen röntgenologisch maar ook klinisch onderzoek laten verrichten, is gelet op het voorgaande een onterechte aanname van [X] c.s. Bij een consumentenkoop geldt een dergelijke verplichting om naar niet-zichtbare gebreken onderzoek te doen, in zijn algemeenheid niet. Dat het algemeen gebruikelijk is binnen de paardenwereld dat een koper dergelijk onderzoek toch laat verrichten, zoals [X] c.s. hebben gesteld, maakt dit niet anders. De conclusie is dat ook grief 6 faalt.
3.1
Grieven 7 en 8 missen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen bespreking.
Slotsom
3.11
De voorgaande overwegingen voeren het hof tot de slotsom dat het hoger beroep geen succes heeft. De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, met veroordeling van [X] c.s. als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318,- aan verschotten en € 2.277,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, I.A. Haanappel-van der Burg en
A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2019
.