ECLI:NL:GHAMS:2019:3873

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
23-003165-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake belediging en verzet tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 31 augustus 2018. De tenlastelegging omvatte onder andere belediging van politieambtenaren en verzet tegen hun rechtmatige uitoefening van hun functie. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 oktober 2019 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte de agent [verbalisant 5] niet heeft gebeten, en verwees naar mogelijke camerabeelden ter ondersteuning van deze verklaring. Het hof oordeelde echter dat het bekijken van de camerabeelden niet noodzakelijk was, gezien de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waaronder eenvoudige belediging en wederspannigheid, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [verbalisant 5], niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig was ingediend. Het hof heeft wel de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de verdachte gehouden kan worden tot vergoeding van de immateriële schade van de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003165-18
datum uitspraak: 29 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-155384-18 en 13-158835-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-155384-18 (zaak A):Feit 1hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten brigadier [verbalisant 1] en/of brigadier [verbalisant 2] (beiden) van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of feitelijk heeft beledigd, door hem/hen een of meerdere keren de woorden toe te voegen: "Kurva. Mother Fuckers. Fuck the police" en/of door zijn, verdachtes, rechter middelvinger naar hem/hen op te steken, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Feit 2hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen brigadier [verbalisant 1] en/of brigadier [verbalisant 2] (beiden) van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten tijdens de staandehouding en/of (daarna) aanhouding van hem, verdachte door in tegengestelde richting te bewegen dan waar voornoemde ambtenaren/brigadiers hem, verdachte, wilden bewegen en/of door wild met beide armen heen en weer te slaan en/of door beide armen stevig aan te spannen en tegen zijn bovenlichaam te houden;
Zaak met parketnummer 13-158835-18 (zaak B) (gevoegd):Feit 1hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, [verbalisant 3], [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5], agenten van politie eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten de aanhouding en transport van de verdachte teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door wild om zich heen te trappen, meermalen (met kracht) zijn lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of te bewegen en/of die [verbalisant 5] in zijn been te bijten, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bijtwond bij die [verbalisant 5] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat, hoewel het appel zich aanvankelijk alleen richtte tegen de toewijzing van de vordering benadeelde partij, de verdachte thans ook ontkent de agent [verbalisant 5] te hebben gebeten. De raadsman verwijst daarbij naar de mogelijkheid van aanwezige camerabeelden die deze verklaring zouden kunnen ondersteunen.
Dit verweer vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Deze zullen, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Voorwaardelijk verzoek

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien het hof de ontkennende verklaring van de verdachte passeert, de camerabeelden te bekijken.
Het hof overweegt als volgt. Verbalisant [verbalisant 5] heeft aangifte gedaan van mishandeling. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat hij samen met collega’s de verdachte optilde, teneinde hem naar de arrestanteningang van het bureau te brengen. Terwijl hij de verdachte optilde voelde hij op een gegeven moment een hevige pijnscheut in zijn linker bovenbeen. De verbalisant zag dat het hoofd van de verdachte zich bevond ter hoogte van zijn linker bovenbeen. Tevens zag hij speeksel op zijn broek zitten. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op pagina 20 blijkt dat deze verbalisanten hebben gezien dat de verdachte beet in het bovenbeen van hun collega.
Op grond van dit alles oordeelt het hof het bekijken van de camerabeelden niet noodzakelijk. Het desbetreffende voorwaardelijke verzoek wordt derhalve afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder feit 1 en 2 ten laste gelegde en in zaak B onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-155384-18 (zaak A):Feit 1hij op 6 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten brigadier [verbalisant 1] en brigadier [verbalisant 2], (beiden) van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en feitelijk heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kurva. Mother Fuckers. Fuck the police" en door zijn, verdachtes, rechter middelvinger naar hen op te steken;
Feit 2hij op 6 augustus 2018 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen brigadier [verbalisant 1] en brigadier [verbalisant 2], (beiden) van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten tijdens de aanhouding van hem, verdachte, door in tegengestelde richting te bewegen dan waar voornoemde ambtenaren hem, verdachte, wilden bewegen en door wild met beide armen heen en weer te slaan en door beide armen stevig aan te spannen en tegen zijn bovenlichaam te houden.
Zaak met parketnummer 13-158835-18 (zaak B) (gevoegd):Feit 1hij op 10 augustus 2018 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], agenten van politie eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding en transport van de verdachte teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door wild om zich heen te trappen, meermalen zijn lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtenaren verdachte trachtten te geleiden en te bewegen en die [verbalisant 5] in zijn been te bijten, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bijtwond bij die [verbalisant 5] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2hij op 10 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, dat aan de Politie Nederland toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen in zaak A onder feit 1 en 2 en in zaak B onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde en in zaak B onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder feit 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het in zaak B onder feit 1 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het in zaak B onder feit 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 en 2 en in zaak B onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg zaak A onder feit 1 en 2 en zaak B onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat de verdachte zich viermaal in korte tijd schuldig heeft gemaakt aan erg vervelende feiten. De verdachte heeft zich verzet tegen politieambtenaren en heeft daarbij een politieagent gebeten. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaar er door in zijn gezag en, in dit geval, in de lichamelijke integriteit wordt aangetast. Bovendien getuigen de beledigingen jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Tot slot heeft de verdachte een politiecel tijdelijk onbruikbaar gemaakt door ontlasting op het raam te smeren. Het is onhygiënisch om anderen op te zadelen met het opruimen van ontlasting. Bovendien veroorzaakt dit overlast voor de dienstdoende agenten en schoonmaakkosten voor de politie-organisatie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 en ziet op immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de vordering niet tijdig is ingediend. De vordering is immers eerst na de zitting bij de rechtbank ontvangen, terwijl ter terechtzitting eerst gewag werd gemaakt van het bestaan van de vordering na sluiting van het onderzoek en het uitspreken van het vonnis.. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wel staat naar het oordeel van hof vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. Ten aanzien van de immateriële schade bepaalt artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op het feit dat de benadeelde partij door de verdachte in zijn been is gebeten, is het hof van oordeel dat de verdachte gehouden kan worden tot vergoeding van die schade. Het hof zal daarom de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 180, 181, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-155384-18 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-158835-18 (zaak B) onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-155384-18 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-158835-18 (zaak B) onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5]
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 5], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-158835-18 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. N.A. Schimmel en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. L.A. Alves, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 oktober 2019.