Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
de kantonrechterheeft miskend dat [geïntimeerde] de woning nooit zelf heeft bewoond en in strijd met de huurovereenkomst stelselmatig aan derden verhuurt, zodat die formulering niet ziet op een latere situatie waarin [geïntimeerde] de woning eventueel wel zelf is gaan bewonen.
op een later momentvoor [geïntimeerde] laminaat heeft gelegd, gevolgd door de mededeling dat
vervolgens[geïntimeerde] de woning
zelfis gaan bewonen, laat in elk geval ruimte voor een andere gang van zaken. De verklaring van de getuige [getuige D] acht het hof niet alleen weinig overtuigend omdat zij een nicht van [geïntimeerde] is, maar ook omdat het hof deze verklaring inconsistent acht, en wel om de volgende reden. De getuige [getuige D] is haar verklaring begonnen met de mededeling dat zij naast een nicht ook een goede vriendin is van [geïntimeerde] , dat zij elkaar bijna dagelijks zien en dat zij van kleins af aan beste vriendinnen van elkaar zijn en heel veel dingen samen doen. Later, op de vraag van de advocaat van [appellant] waar [geïntimeerde] woonde voordat zij de woning waar het hier om gaat betrok, heeft zij echter verklaard dat zij dat niet precies wist, dat zij ervan uitging dat [geïntimeerde] toen bij haar ouders woonde en dat dit in Slotermeer was, maar dat zij het exacte adres niet wist, terwijl zij op de vervolgvraag of het ging om een eengezinswoning of een appartement het antwoord schuldig moest blijven.
zelfdient te gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming, terwijl volgens artikel 1.3 van diezelfde algemene bepalingen huurder – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – onder meer niet bevoegd is het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan. Nu het hof bewezen acht dat [geïntimeerde] de ten processe bedoelde woning – tot ongeveer medio 2017, toen [appellant] de onderhavige procedure begon – nooit zelf heeft bewoond en in strijd met de huurovereenkomst deze stelselmatig heeft (onder)verhuurd aan diverse personen, staat daarmee vast dat [geïntimeerde] gedurende ongeveer anderhalf jaar (immers vanaf 1 februari 2016) in strijd heeft gehandeld met voornoemde artikelen en aldus zodanig is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst dat dit de ontbinding daarvan en de ontruiming van de woonruimte rechtvaardigt, zodat de vordering van [appellant] op dit punt dient te worden toegewezen. Dit betekent dat
grief 3slaagt.