ECLI:NL:GHAMS:2019:3823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
23-002158-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van de kinderrechter en de oplegging van een werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 25 uren, die bij niet verrichten vervangen zou worden door 12 dagen jeugddetentie, wegens belediging van de kinderrechter. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere werkstraf van 15 uren gevorderd, met een vervangende jeugddetentie van 7 dagen. Het hof heeft de positieve ontwikkeling van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn motivatie om een excuusbrief te schrijven aan de kinderrechter en zijn recente afwezigheid in overlastgevende situaties. Ondanks deze positieve signalen, heeft het hof ook de ernst van de belediging en de impact op de autoriteit van de kinderrechter meegewogen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, en een werkstraf van 15 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, die nog in proeftijd verkeert en onder bijzondere voorwaarden staat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002158-19
datum uitspraak: 10 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-020321-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 25 uren, bij niet verrichten te vervangen door 12 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 15 uren, bij niet verrichten te vervangen door 7 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de kinderrechter in Haarlem ter terechtzitting met zeer nare bewoordingen uitgescholden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de kinderrechter niet alleen gekwetst maar ook haar autoriteit aangetast. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij nog steeds voornemens is een excuusbrief te schrijven aan de kinderrechter. Door een misverstand in de communicatie met zijn raadsman is dat nog niet eerder gebeurd. Het hof waardeert dit gebaar van de verdachte en spoort hem aan zijn voornemen op korte termijn daadwerkelijk uit te voeren, zodat zijn raadsman de brief aan de advocaat-generaal kan doorsturen en de brief via deze weg spoedig bij de betreffende kinderrechter aankomt.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 25 september 2019, lijkt de verdachte voorzichtig een positieve ontwikkeling door te maken. Hij gaat naar school en zijn begeleider is op zoek naar een bijbaantje en een sport voor hem. Ook is de verdachte de laatste tijd niet meer gesignaleerd in overlast gevende situaties. De verdachte heeft te kennen gegeven erg gemotiveerd te zijn deze positieve ontwikkeling door te zetten. Het hof constateert, met de Raad, echter ook dat de positieve ontwikkelingen nog erg pril zijn en dat het de vraag is of de verdachte voldoende gemotiveerd is en over voldoende vaardigheden beschikt de positieve schoolgang en de overige ontwikkelingen blijvend op te pakken.
Alles afwegende en gelet op het feit dat uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitieel Documentatie van 1 oktober 2019 volgt dat de verdachte in twee proeftijden loopt waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, acht het hof, in overeenstemming met het advies van de Raad en evenals de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 oktober 2019.
Mr. H. Durdu is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.