ECLI:NL:GHAMS:2019:3822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
23-001705-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en vorderingen benadeelde partijen in zaak van diefstal en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor diefstal uit een auto en mishandeling. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had een vergelijkbare straf geëist, maar met aanvullende voorwaarden en een taakstraf.

Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte, waarbij transportboeien werden aangelegd, geen vormverzuim opleverde. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal en mishandeling, wat leidde tot schade en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd. Uiteindelijk werd de jeugddetentie vastgesteld op 50 dagen, met bijzondere voorwaarden voor hulpverlening en onderwijs.

Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding. De vorderingen werden deels toegewezen en deels afgewezen, afhankelijk van de onderbouwing van de schade. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerdergenoemde overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001705-19
datum uitspraak: 24 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-741208-18 en 13-247526-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft tevens bijzondere voorwaarden opgelegd in de vorm van een plicht mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, een gebiedsverbod en een plicht mee te werken aan hulpverlening.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden in de vorm van een plicht mee te werken aan aanvullende hulpverlening, een plicht mee te werken aan hulpverlening vanuit een coach en een plicht onderwijs te volgen volgens het rooster. Tevens vordert de advocaat-generaal dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten So-Cool, voor de duur van 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de wijze van aanhouden van de verdachte een vormverzuim oplevert en zou moeten leiden tot strafmatiging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aanleggen van de transportboeien onrechtmatig is geweest.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat bij de verdachte transportboeien zijn aangelegd alvorens hij uit zijn huis is afgevoerd. Zijn moeder was hierbij aanwezig. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat zowel de verdachte als zijn moeder zijn geschrokken van deze gang van zaken. Op basis van de omstandigheden oordeelt het hof dat het wellicht achteraf niet noodzakelijk is gebleken handboeien bij deze verdachte aan te leggen, maar dat het – gezien de aard van het feit waarvan hij op dat moment verdacht werd, te weten geweldsdelicten en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit – niet onbegrijpelijk is dat de aanhoudende politieambtenaren tot de conclusie zijn gekomen dat deze verdachte voor het transport geboeid diende te worden. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de ambtsinstructie de verbalisanten deze mogelijkheid onder de gegeven omstandigheden wel bood en dat daarom het aanleggen van de handboeien, en daarmee de wijze van aanhouden, niet onrechtmatig is geweest. Er is op die grond dus geen sprake van een vormverzuim dat zou moeten leiden tot strafvermindering.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een auto. Dit is een ergerlijk feit, waarmee schade en overlast wordt veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte te kennen gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Hij heeft het slachtoffer geslagen en zijn tas weggenomen. De verdachte heeft niet alleen schade en overlast bij het slachtoffer veroorzaakt, maar ook gevoelens van angst bij hem opgewekt. Bovendien heeft de verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is behandeld, blijkt dat de verdachte thans een positieve ontwikkeling doormaakt. Blijkens het diagnostisch onderzoek en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is sprake van een positieve gedragsverandering bij de verdachte. De verdachte is beter aanspreekbaar en kan beter op zichzelf reflecteren. Het ontbreekt de verdachte aan wat sociale vaardigheden, maar met het verstrijken van de tijd en de door de hulpverlening geboden structuur is daar al verbetering in gekomen. Hiermee houdt het hof in positieve zin rekening bij het opleggen van de straf.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de wijze van aanhouding een grote impact op de verdachte heeft gehad ziet het hof aanleiding, naast een leerstraf een deels voorwaardelijke jeugddetentiestraf met bijzondere voorwaarden op te leggen van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 768,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 454,38. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor de vervanging van de sloten van zijn bedrijf en de vervanging van zijn aktetas tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De vordering wordt echter deels afgewezen, nu voor de benadeelde partij als een bedrijf de gevorderde B.T.W. aftrekbaar is en derhalve niet voor toewijzing in aanmerking komt. Nu een hoger bedrag voor de vervanging van de kantoorsleutels is gevorderd dan uit de overgelegde stukken blijkt, gaat het hof uit van het bedrag zoals uit de overgelegde stukken volgt.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De stukken die zijn overgelegd die zien op de ontvreemde zonnebril roepen dermate veel vragen op dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.194,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor de vervanging van zijn OV-chipkaart, het kleingeld dat zich in de tas bevond en zijn handschoenen tot een bedrag van € 54,-. Voor wat betreft de schade die wordt gevorderd voor de ontvreemde Louis Vuitton-tas heeft de verdachte verklaard dat hij een Louis Vuitton-tas heeft weggenomen met een waarde van
€ 900,-. Het hof kan de waarde van de tas derhalve schatten op € 900,-, temeer nu dit bedrag onder de winkelwaarde ligt. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 954,- zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, te weten So-Cool Regulier,voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
20 (twintig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde verdachte zijn medewerking verleent aan aanvullende hulpverlening, indien door WSS Jb&Jr nodig geacht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde verdachte zijn medewerking verleent aan hulpverlening van een coach (Indaad).
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde onderwijs zal volgen volgens het rooster gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) jaren.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 197,06 (honderdzevenennegentig euro en zes cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 361,92 (driehonderdeenenzestig euro en tweeënnegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 197,06 (honderdzevenennegentig euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 954,00 (negenhonderdvierenvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 954,00 (negenhonderdvierenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 november 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. A.M. Kengen en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 oktober 2019.
Mr. H. Durdu is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]