ECLI:NL:GHAMS:2019:382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
200.249.254/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg zonder instemming van de jeugdige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg voor een jeugdige, die zonder haar instemming was verleend. De jeugdige, geboren in 2003, is onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) na meerdere suïcidepogingen. De GI had een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp aangevraagd, die door de kinderrechter was verleend. De jeugdige kwam in hoger beroep tegen deze beschikking, omdat zij het niet eens was met de voorwaarden en de wijze van totstandkoming ervan. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2019 waren de jeugdige, haar advocaat, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, maar de moeder en een vertegenwoordiger van Spirit Orthopsychiatrie waren niet verschenen.

Het hof overwoog dat de jeugdige ernstige psychiatrische problematiek vertoonde, waaronder suïcidaliteit en zelfverwonding, en dat het van belang was om een veilige plek voor haar beschikbaar te hebben. Echter, het hof oordeelde dat de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging niet aan de Jeugdwet voldeden, omdat de jeugdige niet had ingestemd met de voorwaarden van het hulpverleningsplan. De jeugdige had expliciet aangegeven dat zij het niet eens was met de mogelijkheid van een 'time-out' opname in de Koppeling voor maximaal zes weken, wat volgens het hof een te grote inbreuk op haar rechten zou zijn. Het hof vernietigde daarom de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de GI af, waarbij het ook oordeelde dat de vader van de jeugdige geen belanghebbende was in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.249.254/ 01
zaaknummers rechtbank: C/13/654369 / JE RK 18-937 en C/13/647125 / JE RK 18/442
beschikking van de meervoudige kamer van 24 januari 2019 inzake
[de jeugdige],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de jeugdige,
advocaat: mr. M.S. Kat te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 28 september 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (nader te noemen de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De jeugdige is op 8 november 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 september 2018.
2.2
De GI heeft op 16 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de jeugdige, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door A. van den Hoorn.
De moeder en de als informant opgeroepen vertegenwoordiger van Spirit Orthopsychiatrie zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] is geboren de jeugdige [in] 2003.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de jeugdige.
3.2
Bij beschikking van 24 maart 2017 van de kinderrechter is de jeugdige (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 24 juni 2019.
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 maart 2017 is de jeugdige, na meerdere suïcidepogingen, (met spoed) gesloten geplaatst.
3.3
Op 6 september 2017 is een machtiging uithuisplaatsing afgewezen en vervolgens is de jeugdige op 24 september 2017 naar huis gegaan.
3.4
Van 27 tot 30 november 2017 is de jeugdige met een IBS en vervolgens vrijwillig tot 8 december 2017 opgenomen op de crisisafdeling van de Bascule, Panama.
3.5
Bij beschikking van 8 december 2017 van de kinderrechter is een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier weken, welke machtiging is bekrachtigd en meermaals is verlengd tot 26 april 2018. De daartoe strekkende beschikkingen van de kinderrechter van 8 december 2018, 17 januari 2018 en 5 februari 2018 zijn bij beschikking van dit hof van 27 maart 2018 bekrachtigd.
Bij beschikking van 20 april 2018 van de kinderrechter is de machtiging gesloten jeugdhulp verlengd tot 10 mei 2018.
3.6
Bij beschikking van 9 mei 2018 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot 24 juni 2018, welke machtiging is verlengd tot 24 december 2018 en bij de bestreden beschikking tot 28 maart 2019.
3.7
Daarnaast is door de kinderrechter op 27 juni 2018 een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 10 juli 2018, en is aansluitend door de kinderrechter op 10 juli 2018 een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 29 september 2018.
3.8
De jeugdige verbleef vanaf half april 2018 bij Spirit Orthopsychiatrie aan de Oranje Nassaulaan te Amsterdam (hierna: ONL). Op 21 juni 2018 is zij naar Panama van De Bascule gegaan. Op 29 juni 2018 is de jeugdige bij Zikos van Horizon geplaatst en op 12 september 2018 is zij overgeplaatst naar de Koppeling. Vanuit de Koppeling zou gewerkt worden naar plaatsing bij ONL, waar zij ook weer is gaan wonen. Door verschillende incidenten (automutilatie en overdoses medicatie) is de jeugdige, na ziekenhuisopnames, op 4 januari 2019 naar de Koppeling gebracht. Gezien de situatie daar is zij doorgeplaatst naar Triversum, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Alkmaar, waarna zij op 8 januari 2019 geplaatst is op de crisisafdeling Panama. Ten tijde van de mondelinge behandeling verbleef de jeugdige bij ONL.
3.9
Bij de stukken bevindt zich een instemmingsverklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper van 19 september 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en overeenkomstig het verzoek van de GI, een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 28 september 2018 tot uiterlijk 28 maart 2019, onder de voorwaarden die in het aangehechte hulpverleningsplan (noot hof: dit plan is niet aangehecht aan de beschikking die het hof heeft ontvangen) van 14 september 2018 zijn gesteld.
4.2
De jeugdige verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel de duur van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp te bepalen op drie maanden vanaf 28 september 2018 en te bepalen dat haar vader in procedures betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de jeugdige geen belanghebbende of informant is.
4.3
De GI verzoekt de jeugdige in haar verzoek met betrekking tot de voorwaardelijke machtiging niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voor het overige refereert de GI zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Over de positie van de vader van de jeugdige is het hof van oordeel dat deze niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de procedure betreffende de uithuisplaatsing van de jeugdige, omdat hij geen ouderlijk gezag over de jeugdige heeft en gesteld noch gebleken is dat zijn family of private life daarmee wordt geschaad. In de procedure waarvan beroep, is ten aanzien van de ondertoezichtstelling geen verzoek ingediend. Voor zover het verzoek in hoger beroep ziet op de positie van de vader als belanghebbende in de procedure over de ondertoezichtstelling zal dit daarom worden afgewezen.
In de onderhavige procedure is de vader door het hof niet als informant aangemerkt. Of de vader in toekomstige procedures over beschermingsmaatregelen aangaande de jeugdige moet worden aangemerkt als informant is ingevolge het bepaalde in artikel 800, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de rechter die deze procedures behandelt. Het verzoek van de jeugdige in hoger beroep zal ook in zoverre worden afgewezen.
5.2
De jeugdige voert - kort samengevat - aan dat zij het niet eens is met de wijze van totstandkoming van de voorwaarden van de machtiging en de inhoud ervan. Dat betekent volgens haar dat niet aan de voorwaarden van de Jeugdwet is voldaan en dat de voorwaardelijke machtiging niet verleend had mogen worden. De jeugdige wijst ook op een uitspraak van dit hof van 22 mei 2018 waaruit blijkt dat de jeugdige moet instemmen met een voorwaardelijke machtiging door zich bereid te verklaren de voorwaarden na te leven (ECLI:NL:GHAMS:2018:1703). De jeugdige heeft geen bijstand gehad van een advocaat bij de bespreking van de voorwaarden. Het was haar niet duidelijk dat, mocht sprake zijn van een ernstige ontregeling, kon worden besloten tot een time out plaatsing van enkele weken (maximaal zes weken). Zij is het uitdrukkelijk niet eens met deze mogelijkheid.
De voorwaardelijke machtiging is enkel verzocht omdat de GI, die eigenlijk ook van mening is dat de Koppeling geen geschikte plek voor de jeugdige is, niet in staat is een passende plek voor een time-out voor de jeugdige te vinden, aldus de jeugdige. Door de verleende voorwaardelijke machtiging kan de jeugdige zonder nadere rechterlijke toetsing in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden, hetgeen een te grote inbreuk op het recht om gehoord te worden oplevert. Omdat deze plaatsing steeds boven haar hoofd hangt, kan de jeugdige zich bovendien niet concentreren op haar therapie en ontwikkeling. Als het slecht met haar gaat bij ONL wil zij in overleg naar een andere plek die beter bij haar problematiek past, zoals bij Panama of ‘020’ van De Bascule. Als dat niet gaat, kan er altijd een spoedmachtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdzorg gevraagd worden.
5.3
De GI heeft aangevoerd dat de jeugdige een belast verleden heeft en dat sprake is van chronische suïcidaliteit, zelfverwonding en agressief gedrag. Besloten is dat de jeugdige bij voorkeur verblijft bij ONL. In tijden van crisis zal het echter nodig zijn haar te stabiliseren. Met een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan de jeugdige verblijven bij ONL en wanneer het niet goed gaat en zij zich niet houdt aan de afgesproken voorwaarden kan zij worden opgenomen – ook tegen haar zin in – in de Koppeling. Met de jeugdige is uitgebreid gesproken over de voorwaarden en de GI betreurt het dat de jeugdige zich desondanks niet voldoende geïnformeerd voelt over de gevolgen van het niet naleven van de voorwaarden. Gezien de ernst van de problematiek zal er rekening gehouden moeten worden met een kans op terugval en suïcidepogingen. Hierbij is van belang dat de jeugdige bij een spoedsituatie direct op een veilige plek de juiste zorg kan krijgen, waarbij voorspelbaarheid over de te nemen stappen duidelijkheid biedt. De Koppeling is daarvoor een geschikte plek, omdat daar de afstand tot het sociale netwerk en school beperkt blijft en de jeugdige dan ondersteund wordt op een bekende plek met bekende behandelaren. De GI benadrukt dat de gesloten plaatsing een uiterste middel is. De gesloten plaatsing zal kunnen worden afgewend als de jeugdige zich aan de voorwaarden houdt. De jeugdige kan altijd een opname achteraf laten toetsen door de kinderrechter.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de GI verklaard dat de jeugdige de afgelopen maanden een aantal keer een terugval heeft gehad en zichzelf heeft gesneden en suïcidepogingen heeft gedaan. Zij is daarom na een ziekenhuisplaatsing op 4 januari 2019 met gebruikmaking van de voorwaardelijke machtiging geplaatst in de Koppeling. Gelet op de ernst van de ontregeling en het verzet van de jeugdige tegen deze plaatsing is zij doorgeplaatst naar Triversum en vervolgens is zij op 8 januari 2019 op vrijwillige basis opgenomen op de crisisafdeling Panama. Zij verblijft op dit moment weer bij ONL.
5.4
De raad acht gezien de voorgeschiedenis van de jeugdige een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp nodig, zodat er een plek voor de jeugdige is als het niet goed met haar gaat en zij niet meer voor rede vatbaar is.
5.5
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging verlenen om de jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, derde lid, Jw in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een voorwaardelijke machtiging kan ingevolge artikel 6.1.4, tweede lid, Jw slechts worden verleend, indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
In het zevende lid wordt bepaald dat het verlenen van een voorwaardelijke machtiging geschiedt onder de voorwaarde dat de jeugdige de jeugdhulp aanvaardt, overeenkomstig het overgelegde hulpverleningsplan.
Het negende lid van voornoemd artikel bepaalt dat de rechter slechts toepassing geeft aan het eerste lid, indien de jeugdige zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden zullen worden nageleefd.
5.6
Ten aanzien van de vraag of de gronden voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp aanwezig zijn, overweegt het hof als volgt. De jeugdige heeft te kampen met ernstige psychiatrische problematiek, hetgeen zich onder meer uit in suïcidaliteit, zelfverwonding en agressie. Juist op die momenten wanneer het slecht gaat met de jeugdige en zij meer bescherming nodig heeft, is het van belang een goede, veilige plek voor haar beschikbaar te hebben. De jeugdige is al een aantal keren gedurende langere tijd opgenomen geweest in een accommodatie gesloten jeugdhulp. De GI heeft de maatregel van een voorwaardelijk machtiging, bij feitelijk verblijf in ONL, als passend vervolg met de jeugdige besproken. Dat hierbij een advocaat aanwezig dient te zijn is geen wettelijk vereiste en de afwezigheid van een advocaat bij dat gesprek kan daarom niet tot vernietiging van de beschikking leiden.
Van belang is echter wel of de jeugdige heeft ingestemd met het hulpverleningsplan en de daarin opgenomen voorwaarden. Zij heeft bij de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep haar ernstige bezwaren geuit tegen de bepaling dat de ‘time-out’ opname in de Koppeling zal plaatsvinden voor de duur van maximaal zes weken. Zij heeft verklaard dat zij de gestelde voorwaarden niet kan naleven als een dergelijke plaatsing voor een dergelijke duur boven haar hoofd hangt. Hoewel haar handtekening onder het plan is geplaatst op 14 september 2018, blijkt uit de beschikking van de kinderrechter dat de jeugdige bij de behandeling van het verzoek in eerste aanleg al naar voren heeft gebracht dat zij het niet eens is met dit onderdeel van het plan. Deze expliciete weigering van de jeugdige om in te stemmen met de door de GI gestelde voorwaarden als niet-naleving daarvan betekent dat zij tot zes weken in de Koppeling kan worden geplaatst zonder rechterlijke toets vooraf, staat naar het oordeel van het hof in de weg aan afgifte van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg. De beschikking van de kinderrechter kan om die reden niet in stand blijven.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 september 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw rechtdoende,
wijst af het inleidend verzoek van de GI;
bepaalt dat de vader van de jeugdige geen belanghebbende is in de procedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing en geen informant is in dit hoger beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 24 januari 2019 door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Baauw als griffier en is schriftelijk vastgelegd op 7 februari 2019.
Bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door mr. M.F.G.H. Beckers