In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor de jeugdige [verzoeker]. De moeder van [verzoeker] heeft het gezag over hem en is betrokken bij de procedure. De kinderrechter had eerder op 8 maart 2018 een beschikking gegeven waarin [verzoeker] onder toezicht was gesteld en een machtiging gesloten jeugdhulp was verleend. Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg besproken en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling en de gedragsproblemen van [verzoeker].
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2018 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de GI en de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] en zijn moeder niet ter zitting zijn verschenen, ondanks dat zij waren opgeroepen. Het hof heeft de argumenten van [verzoeker] en de GI tegen elkaar afgewogen. [verzoeker] betoogde dat de voorwaardelijke machtiging niet nodig was, omdat hij en zijn moeder goede afspraken konden maken en zijn situatie verbeterde. De GI daarentegen stelde dat [verzoeker] in het verleden ernstige gedragsproblemen had en dat de voorwaardelijke machtiging noodzakelijk was om hem te helpen.
Het hof concludeert dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, de expliciete weigering van [verzoeker] om de voorwaarden van de GI na te leven, de grondslag voor de voorwaardelijke machtiging ondermijnt. Het hof heeft het verzoek van de GI tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg afgewezen, maar de ondertoezichtstelling voor [verzoeker] wel verlengd. De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wat betreft de voorwaardelijke machtiging wordt vernietigd, maar voor het overige wordt bekrachtigd.