ECLI:NL:GHAMS:2019:3789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
19 oktober 2019
Zaaknummer
23-003725-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de aangeefster op 8 augustus 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan, knijpen en krabben van de aangeefster. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 oktober 2019 heeft het hof de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster gehoord. Het hof concludeert dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster, waarbij fysiek contact is geweest en beiden letsel hebben opgelopen. Echter, het hof kan niet met voldoende precisie vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest, met name wie het initiatief tot het fysieke contact heeft genomen. De lezing van de verdachte wordt niet als onaannemelijk terzijde geschoven, wat betekent dat de wederrechtelijkheid van zijn handelen niet is komen vast te staan. Gezien deze overwegingen oordeelt het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof vernietigt daarom het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003725-18
datum uitspraak: 18 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-158140-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de tot vrijspraak strekkende vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen haar hoofd en/of lichaam te slaan, haar in haar onderarmen te knijpen en/of haar op haar lichaam te krabben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte de aangeefster, [slachtoffer], heeft mishandeld. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de verklaringen van de verdachte en de aangeefster kan worden vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster een woordenwisseling hebben gehad in een één-op-één situatie, waarbij er fysiek contact tussen hen is geweest en beiden ten gevolge daarvan letsel hebben opgelopen. Naar het oordeel van het hof kan echter niet met voldoende precisie worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, in het bijzonder waar het gaat om het initiatief tot het hiervoor bedoelde fysieke contact. Zo kan de door de verdachte geschetste gang van zaken niet als onaannemelijk ter zijde worden geschoven, zodat naar het oordeel van het hof ook de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte niet is komen vast te staan.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Duker en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2019.