ECLI:NL:GHAMS:2019:3786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
19 oktober 2019
Zaaknummer
23-003823-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak met betrekking tot opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het impliciet cumulatief ten laste gelegde, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 februari 2016 te Alkmaar opzettelijk ongeveer 87 gram hennep aanwezig heeft gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat het aantreffen van de softdrugs het resultaat was van onrechtmatig handelen van de politie, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, maar vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003823-17
datum uitspraak: 18 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-058434-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is vrijgesproken van het impliciet cumulatief aan hem ten laste gelegde “
opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 23 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd”. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2016 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 87 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om doelmatigheidsredenen.

Nadere overweging en bewezenverklaring

De raadsman heeft aangevoerd dat het aantreffen van softdrugs in de auto van de verdachte het resultaat is van onrechtmatig handelen van de politie en dat het betreffende proces-verbaal derhalve in zoverre dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Voor zover beoogd is te stellen dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv behoeft dit geen bespreking, nu het aangevoerde niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk verweer worden gesteld. De raadsman heeft slechts beperkt verweer gevoerd en heeft nagelaten duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren – het belang van het geschonden voorschrift en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt in de zaak van de verdachte – aan te geven waarom bewijsuitsluiting als rechtsgevolg zou moeten worden verbonden aan het beweerdelijke verzuim.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2016 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 87 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van om en nabij 87 gram hennep. Dit is een voor de handel bestemde hoeveelheid. Door aldus te handelen heeft de verdachte de handel in hennep in stand gehouden. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en het gebruik hiervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Het hof houdt in strafverzwarende zin rekening met het gegeven dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019 eerder onder meer onherroepelijk is veroordeeld tot een geldboete ter zake van een opiumwetdelict. Gezien echter het tijdsverloop en de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de in eerste aanleg opgelegde straf matigen. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het impliciet cumulatief ten laste gelegde “
opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 23 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd”.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Duker en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2019.