Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
per 31 oktober 2018.
3.Beoordeling
NJ1925, 936, overwogen dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden bij een ontslag op staande voet een opzegtermijn in acht mag worden genomen, en dat in de onderhavige zaak niet is gesteld of gebleken dat van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is, zodat het ontslag niet rechtsgeldig is. De kantonrechter heeft New Fashions veroordeeld tot betaling van het overeengekomen loon ten bedrage van € 1.161,51 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 december 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. De kantonrechter heeft de door [geïntimeerde] verzochte wettelijke verhoging over voornoemd bedrag gematigd tot nihil, omdat uit de onder 2.3 bedoelde geluidsopname volgt dat [geïntimeerde] zich tegenover zijn leidinggevende op ontoelaatbare wijze heeft gedragen. Voorts is het verzoek tot afgifte van bruto/netto specificaties toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, is New Fashions veroordeeld tot betaling van € 348,45 aan buitengerechtelijke incassokosten en is het zelfstandige verzoek van New Fashions afgewezen. Ten slotte heeft de kantonrechter de proceskosten ten aanzien van de door [geïntimeerde] (ter zitting ingetrokken) voorlopige voorziening vastgesteld op nihil en New Fashions veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding in eerste aanleg zowel wat betreft het verzoek van [geïntimeerde] als het tegenverzoek.
NJ1925, 936).
Kamerstukken II1996/97, 25 263, nr. 3, p. 31) verwezen naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Vaststelling van titel 7.10 van het nieuw Burgerlijk Wetboek (
Kamerstukken II1993/94, 23 438, nr. 3. p. 44/45). In die laatste Memorie van Toelichting is toegelicht waarom het aanbeveling verdient om in de artikelen 7:676 en 7:677 BW het begrip “doen eindigen zonder opzegging” niet meer te hanteren:
Grief Islaagt daarom niet.
NJ1959, 588). Dit betekent dat de werkgever het loon verschuldigd is vanaf de datum van het vernietigde ontslag op staande voet tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig eindigt. Nu het hof van oordeel is dat de kantonrechter terecht het ontslag op staande voet heeft vernietigd en vast staat dat [geïntimeerde] zich per e-mail van 26 oktober 2018 bereid heeft verklaard de bedongen arbeid te verrichten, heeft [geïntimeerde] aanspraak op loon in de onder 3.12 genoemde periode. De stellingen van New Fashions kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat doorbetaling van het loon vanaf de datum van het terecht vernietigde ontslag op staande voet tot de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst (31 december 2018) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Grief IIfaalt derhalve.
grieven V en VIbetoogt New Fashions dat haar zelfstandige verzoek ten onrechte door de kantonrechter is afgewezen. Nu het hof van oordeel is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is voor toewijzing van het verzoek van New Fashions tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding op de voet van artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 sub b BW geen plaats, zodat grief V tevergeefs is voorgesteld. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval evenmin voldoende aanleiding een vergoeding op de voet van artikel 7:611 BW en/of artikel 6:162 BW toe te kennen, nu [geïntimeerde] de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv niet heeft geschonden. Met het artikel wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten uit te bannen, waardoor de rechterlijke beslissing zoveel mogelijk op waarheid berust. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van het achterhouden dan wel verdoezelen van feiten door [geïntimeerde] . De conclusie is dat deze grieven evenmin terecht zijn voorgesteld.
grief VIIfaalt.
grief Ikomt [geïntimeerde] op tegen de matiging tot nihil van de wettelijke verhoging over het achterstallige loon door de kantonrechter. Ter onderbouwing van deze grief heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat geen sprake is van dermate verwijtbaar gedrag van [geïntimeerde] dat de wettelijke verhoging niet toewijsbaar is. Naar het oordeel van het hof kan [geïntimeerde] van diens handelen op 18 oktober 2018 een ernstig verwijt worden gemaakt. Uit de – tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep afgespeelde en beluisterde – geluidsopname van de ruzie op die dag, waarvan de inhoud door [geïntimeerde] niet wordt betwist, volgt dat hij [B] op een bedreigende en intimiderende manier heeft bejegend. Dat aan het voorval volgens [geïntimeerde] diverse gebeurtenissen zijn voorafgegaan die zijn gedragingen op 18 oktober 2018 in een ander daglicht stellen, wat daarvan ook zij, kan zijn handelwijze niet rechtvaardigen. In de gegeven omstandigheden heeft de kantonrechter aanleiding kunnen zien tot matiging van de wettelijke verhoging tot nihil, reden waarom deze grief faalt.
grief IIin incidenteel beroep ten dele slaagt.
Grief IIIin incidenteel hoger beroep slaagt eveneens ten dele.