ECLI:NL:GHAMS:2019:3708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
200.248.066/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling van partneralimentatie in hoger beroep na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 1990 zijn gehuwd en in 2012 zijn gescheiden. De man verzocht om nihilstelling van de partneralimentatie, die hij sinds 2012 aan de vrouw moest betalen, met ingang van 7 oktober 2016, omdat hij geen draagkracht meer zou hebben. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man 'zwarte' inkomsten zou hebben en dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de man en vrouw onderzocht, waaronder hun uitkeringen en financiële verplichtingen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij geen draagkracht had en dat de wijziging van omstandigheden, namelijk de overgang van een WW-uitkering naar een bijstandsuitkering, relevant was. Het hof heeft de partneralimentatie met ingang van 14 juli 2017 op nihil gesteld, omdat de man niet in staat was om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen. Het verzoek van de man om een aanvullende bijdrage van de vrouw werd afgewezen, omdat hij dit verzoek onvoldoende had onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.248.066/01
zaak- en rekestnummer rechtbank: C/13/639086 / FA RK 17-7753
beschikking van de meervoudige kamer van 8 oktober 2019 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.E. Martinez Linnemann te Almere.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 11 juli 2018 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 13 december 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van de man het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen op 18 januari 2019;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 8 april 2019 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 5 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 9 april 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man en de vrouw hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd [in] 1990. Het huwelijk van partijen is op 16 april 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.4
Bij beschikking van 26 april 2012 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bepaald dat de man met ingang van 16 april 2012 € 1.184,- bruto per maand zal betalen in het levensonderhoud van de vrouw (hierna te noemen: partneralimentatie).
3.5
Bij beschikking van 29 oktober 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2013 € 458,- bruto per maand aan partneralimentatie zal betalen.
3.6
Ten aanzien van de man is het volgende gebleken:
- Hij is geboren [in] 1964.
- De man ontving een WW-uitkering van 14 augustus 2012 tot 7 oktober 2016. Deze bedroeg € 1.329,60 per maand exclusief vakantiegeld. Deze WW-uitkering is onderbroken geweest doordat de man sinds 3 juni 2013 een uitkering ontving op grond van de Ziektewet in verband met psychische problemen.
- Sinds 14 juli 2017 ontvangt de man een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet van de Gemeente [A] . Deze bestaat uit een maandelijks bedrag van € 937,19 per maand.
- De man had van 13 juli 2017 tot 12 april 2018 een huurovereenkomst. De huur bedroeg € 300,- per maand.
- Sinds 17 april 2018 wordt zijn bijstandsuitkering gekort in verband met het ontbreken van woonlasten. Sindsdien bedraagt zijn (daklozen)uitkering € 767,51 per maand.
3.7
Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken:
- Zij is geboren [in] 1964.
- Zij ontvangt sinds 5 maart 2001 een WAO-uitkering, omdat zij 80% - 100% arbeidsongeschikt is.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man, om de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2014 te wijzigen en de partneralimentatie met ingang van 7 oktober 2016 op nihil te stellen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek (alsnog) toe te wijzen. Tevens heeft hij een aanvullend verzoek ingediend waarin hij verzoekt te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 450,- per maand, althans een bijdrage die het hof redelijk acht, bij vooruitbetaling als partneralimentatie aan de man dient te voldoen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de man af te wijzen. Voorts verzoekt zij de man in zijn aanvullende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen. Ten slotte verzoekt zij de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de door de man verzochte nihilstelling van de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie vanwege gewijzigde omstandigheden, alsmede zijn aanvullende verzoek om te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 450,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen.
Wijziging van omstandigheden
5.2
Het wijzigingsverzoek van de man zal door het hof worden getoetst aan de wijzigingsmaatstaf van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge deze bepaling kan immers een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3
De man voert aan sinds 7 oktober 2016 geen enkele draagkracht te hebben, omdat hij vanaf die datum enige tijd geen uitkering heeft ontvangen en hij vervolgens slechts een bijstandsuitkering ontvangt.
5.4
De vrouw betwist dit en stelt dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de man, noch dat sprake is van omstandigheden die zouden moeten leiden tot nihilstelling van de partneralimentatie. De man ontvangt namelijk ‘zwarte’ inkomsten uit werk, waardoor hij wel degelijk inkomen geniet. Ook stelt de vrouw dat het onduidelijk is wat sinds oktober 2016 de precieze herkomst van de inkomsten van de man is.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man meerdere brieven van het UWV en de Gemeente [A] overgelegd, waaruit blijkt dat hij sinds 7 oktober 2016 geen WW-uitkering meer ontvangt en dat hij sinds 14 juli 2017 een bijstandsuitkering ontvangt, die sinds 17 april 2018 is verlaagd in verband met het ontbreken van woonlasten. De vrouw heeft haar betwisting van de stelling dat de man geen draagkracht heeft onvoldoende met stukken onderbouwd, waardoor niet is gebleken dat de man naast zijn uitkering andere (zwarte) inkomsten zou ontvangen.
Naar het oordeel van het hof levert het eindigen van de WW-uitkering en de aanvang van de bijstandsuitkering aldus een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, zodat het hof tot een herbeoordeling van de door de man te betalen partneralimentatie zal overgaan.
Draagkracht van de man
5.6
De man stelt dat hij met stukken voldoende heeft aangetoond dat hij sinds oktober 2016 geen draagkracht meer heeft om de vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Hij heeft voldoende gemotiveerd hoe hij zichzelf in de periode dat hij geen uitkering had, heeft onderhouden en hij heeft voldoende duidelijkheid verstrekt omtrent de herkomst van de stortingen op zijn rekening. De man vindt het ten onrechte dat een vakantie naar Suriname, parkeerkosten en -boetes en een eenmalig bezoek aan een casino maken dat zijn verzoek tot nihilstelling door de rechtbank is afgewezen. Het klopt niet dat de man over vermogen of andere bronnen van inkomsten zou beschikken. Zo heeft de man de vakantie naar Suriname slechts met steun van zijn familie kunnen bekostigen. De man heeft reeds geruime tijd een bijstandsuitkering en is thans zelfs dakloos. De rechtbank had de partneralimentatie in ieder geval vanaf het moment dat hij een bijstandsuitkering ontvangt op nihil moeten stellen, omdat vanaf dat moment vaststaat dat hij de vastgestelde partnerbijdrage niet langer kan voldoen, aldus de man.
5.7
De vrouw stelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Hij heeft stelselmatig dubieuze stortingen en opnames gedaan. Het uitgavenpatroon van de man komt niet overeen met de situatie waarin hij zou hebben verkeerd. De vrouw betwist dat de man geen inkomen zou hebben genoten sinds oktober 2016. In december 2016 is hij op vakantie gegaan met zijn vrouw, mevrouw [X] , met wie hij islamitisch is gehuwd, en met wie hij in december 2016 een perceel heeft aangekocht in Suriname. Het geld dat de man heeft ontvangen uit de boedelscheiding is weggesluisd en meermaals is gebleken dat van leningen bij familieleden geen sprake is. Uit niets blijkt dat de uitkeringsinstantie op de hoogte is van de aankoop van het perceel in Suriname noch dat hij toestemming heeft gehad van de uitkeringsinstantie om gelden of vliegtickets te ontvangen om op vakantie te gaan. De man is gezond en hij heeft altijd goed verdiend. Hij dient aan zijn verdiencapaciteit te worden gehouden. Dat hij nu zwart werkt, mag niet ten nadele van de vrouw komen. Ook mogen de schulden die de man na beëindiging van het huwelijk vrijwillig is aangegaan niet worden betrokken bij de beoordeling van zijn draagkracht, aldus de vrouw.
5.8
Het hof is van oordeel dat de man niet, dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat hij in de periode van 7 oktober 2016 tot 14 juli 2017 over onvoldoende draagkracht beschikte. Hoewel de WW-uitkering van de man per 7 oktober 2016 is stopgezet en dit ook blijkt uit zijn rekeningafschriften, heeft de man onvoldoende duidelijkheid verschaft over de herkomst van zijn inkomsten en over zijn uitgaven gedurende deze periode. Zo blijkt uit de door de man overgelegde rekeningafschriften dat hij gedurende deze periode grote geldbedragen heeft gepind, onder meer bij een casino, en dat hij grote geldbedragen bijschreef door middel van stortingen bij een geldautomaat. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dergelijke geldstromen niet te rijmen zijn met de stelling van de man dat hij gedurende deze periode geen inkomsten had, maar wel in zijn eigen levensonderhoud moest voorzien. Het hof is van oordeel dat de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in de periode van 7 oktober 2016 tot 14 juli 2017 onvoldoende draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde partnerbijdrage te voldoen.
5.9
Op grond van de door de man in het geding gebrachte brieven van de Gemeente [A] van 5 september 2017 en 17 april 2018, staat vast dat hij sinds 14 juli 2017 een bijstandsuitkering ontvangt, die sinds 17 april 2018 is omgezet in een daklozenuitkering. Naar het oordeel van het hof is inherent aan het feit dat de Gemeente [A] de man een bijstandsuitkering en vervolgens een daklozenuitkering heeft toegekend, dat de man niet beschikt over vermogen. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan de stellingen van de vrouw hieromtrent. Evenmin is gebleken dat de man, zoals de vrouw heeft gesteld, ‘zwarte’ inkomsten genereert. Het hof stelt, gelet op bovenstaande, dan ook vast dat de man sinds 14 juli 2017 over onvoldoende draagkracht beschikt om de vastgestelde partneralimentatie aan de vrouw te kunnen voldoen. Het hof zal daarom het verzoek van de man om de partneralimentatie op nihil te stellen toewijzen met ingang van 14 juli 2017. Nu niet is gebleken dat de man sinds die datum aan de alimentatieverplichting heeft voldaan, volgt daaruit geen terugbetalingsverplichting vanuit de vrouw.
Aanvullend verzoek partneralimentatie man
5.1
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 450,- per maand, althans een bijdrage die het hof redelijk acht, aan hem dient te voldoen als partneralimentatie. De man stelt dat nu hij een bijstandsuitkering ontvangt en derhalve niet in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, hij behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw.
5.11
De vrouw voert verweer en voert aan dat nu de man dit verzoek voor het eerst in hoger beroep doet, hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht het hof van oordeel zijn dat de man wel ontvankelijk is in zijn verzoek, dan voert de vrouw aan dat haar situatie sinds de beschikking van 29 november 2014, waarin haar behoefte is vastgesteld, ongewijzigd is. De vrouw kan niet enerzijds behoeftig zijn en anderzijds voldoen aan een betalingsverplichting, het verzoek dient dan ook te worden afgewezen, aldus de vrouw.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Aangezien de man in eerste aanleg verzoeker was, staat het hem op grond van artikel 283 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 362 Rv vrij zijn verzoek in hoger beroep te vermeerderen, aan te vullen of te wijzigen. De man is aldus ontvankelijk in zijn verzoek.
Het hof is echter van oordeel dat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd door slechts te stellen dat hij een behoefte heeft, zonder deze behoefte te onderbouwen, bijvoorbeeld door inzicht te geven in zijn huwelijkse behoefte. Het aanvullend verzoek van de man zal dan ook reeds hierom worden afgewezen. Daarbij komt nog dat, gelet op de financiële situatie van de vrouw, bij haar geen draagkracht aanwezig is om een bijdrage aan de man te voldoen.
Kostenveroordeling
5.13
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn zal het hof de kosten van dit hoger beroep compenseren als na te melden. Het hof ziet geen aanleiding de man in de kosten van de procedure te veroordelen, zoals door de vrouw verzocht.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2014 voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw € 458,- per maand als uitkering tot haar levensonderhoud dient te betalen, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 14 juli 2017 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon, als griffier en is op 8 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. T.A.M. Tijhuis.